ECLI:NL:CRVB:2007:AZ7047

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-130 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand in de kosten van rechtsbijstand

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 23 november 2005, waarin het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Oegstgeest werd gegrond verklaard. Appellante had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand in de kosten van rechtsbijstand, maar het College had deze aanvraag afgewezen. De rechtbank oordeelde dat appellante geen materieel belang had bij de zaak, wat leidde tot de vernietiging van het bestreden besluit, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand hield.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de advocaat van appellante, mr. I.J. Pieters, had aangegeven de declaratie niet te zullen incasseren. Hierdoor was er geen sprake van kosten die ten laste van appellante kwamen, wat betekent dat niet werd voldaan aan de voorwaarden voor bijzondere bijstand volgens artikel 39, eerste lid, van de Algemene bijstandswet (Abw). De Raad concludeert dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit terecht in stand heeft gelaten, hoewel op niet geheel juiste gronden.

De Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten in hoger beroep uit te spreken. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover deze is aangevochten, en biedt appellante de mogelijkheid om opnieuw een aanvraag voor bijzondere bijstand in te dienen indien de advocaat alsnog besluit tot incasso over te gaan.

Uitspraak

06/130 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 23 november 2005, 04/4146 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Oegstgeest
(hierna: College)
Datum uitspraak: 10 januari 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld. Namens appellante heeft mr. I. Spoel, advocaat te ’s-Gravenhage, de gronden van het hoger beroep aangevuld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2006. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Spoel. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J. de Jong, werkzaam bij de gemeente Oegstgeest.
II. OVERWEGINGEN
Op 30 december 2003 heeft appellante een aanvraag bij het College ingediend om bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de Algemene bijstandswet (hierna Abw) in de kosten van rechtsbijstand tot een bedrag van € 4.998,--, in verband met een door mr. I.J. Pieters, advocaat te Leiden, voor haar gevoerde gerechtelijke procedure.
Het College heeft deze aanvraag bij besluit van 19 maart 2004 afgewezen, omdat
mr. Pieters bij brief van 12 maart 2004 het College heeft bericht de desbetreffende declaratie niet te zullen incasseren.
Bij besluit van 13 augustus 2004 (hierna: bestreden besluit) heeft het College het bezwaar van appellante tegen het besluit van 19 maart 2004 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met een bepaling over het griffierecht - het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit wegens strijd met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht vernietigd, en de rechtsgevolgen van dit besluit in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellante geen materieel belang heeft bij de zaak.
Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand zijn gelaten.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
In artikel 39, eerste lid, van de Abw is - voor zover hier van belang - bepaald dat de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan.
Nu mr. Pieters kenbaar heeft gemaakt de desbetreffende declaratie niet te zullen incasseren, is geen sprake (meer) van ten laste van appellante komende kosten. Dit betekent dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 39, eerste lid, van de Abw. Gelet hierop heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit, zij het op niet geheel juiste gronden, terecht in stand gelaten.
Het vorenstaande laat onverlet dat in het geval mr. Pieters alsnog overgaat tot het incasseren van de onderhavige kosten van rechtsbijstand, appellante zich opnieuw tot het College kan wenden met een aanvraag om bijzondere bijstand.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten,
dient - met verbetering van de gronden - te worden bevestigd.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons. De beslissing is, in
tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op
10 januari 2007.
(get.) T.G.M. Simons.
(get.) R.L. Rijnen.
BKH 150107