ECLI:NL:CRVB:2007:AZ6932
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- G. van der Wiel
- H.C. Cusell
- Rechtspraak.nl
WAZ-uitkering in mindering brengen op WAO-uitkering? Inkomsten uit arbeid?
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, een zelfstandig glazenwasser/schoonmaker, tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. Appellant ontvangt sinds 20 augustus 1992 uitkeringen op basis van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De WAO-uitkering is aan hem toegekend omdat hij vrijwillig verzekerd is. Per 1 januari 1998 is zijn AAW-uitkering voortgezet als een uitkering krachtens de Wet arbeidsongeschiktheid zelfstandigen (WAZ).
Appellant heeft bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op zijn bezwaarschrift tegen een eerder besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, maar het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. Appellant is van mening dat hij in de jaren 2001 en 2002 geen arbeid heeft verricht en dat er geen grond is om zijn WAZ-uitkering in mindering te brengen op zijn WAO-uitkering.
De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld. De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet valt onder de uitzonderingsbepaling van artikel 59, vierde lid, van de WAZ, en dat de bepalingen van de WAO onverkort van toepassing zijn. De Raad heeft ook vastgesteld dat de loonstroken van appellant aanwijzingen bevatten dat hij in de jaren 2001 en 2002 inkomsten uit arbeid heeft gehad. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen termen aanwezig geacht voor een proceskostenveroordeling.