ECLI:NL:CRVB:2007:AZ6625
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- G. van der Wiel
- G.J.H. Doornewaard
- Rechtspraak.nl
Privaatrechtelijke dienstbetrekking en verrekening met WAZ-uitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die in een geschil verwikkeld is met de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Centrale Raad van Beroep heeft op 4 januari 2007 uitspraak gedaan in deze zaak, die voortvloeit uit een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 april 2004. Appellant, die in België woont, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank, waarin werd geoordeeld dat hij in privaatrechtelijke dienstbetrekking stond tot een Belgisch bedrijf, waarvan hij sinds de oprichting als directeur is aangesteld. De rechtbank had vastgesteld dat de door het bedrijf aan appellant betaalde onkostenvergoedingen en kasopnamen als loon moesten worden aangemerkt, en dat het Uwv deze inkomsten terecht had verrekend met de WAZ-uitkering van appellant.
Tijdens de zitting op 23 november 2006 heeft appellant zijn standpunt herhaald en benadrukt dat het gaat om een volledige heroverweging van de feiten, met name of er sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking en van loon. De Raad heeft ambtshalve kennisgenomen van een arrest van de Hoge Raad van 4 maart 2005, waarin werd overwogen dat het oordeel van de Raad over de privaatrechtelijke dienstbetrekking niet tot cassatie kan leiden. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep faalt, omdat appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd dat er geen sprake was van loon, wat een essentieel kenmerk is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen termen zijn voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met R.C. Schoemaker als voorzitter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier D. Olthof.