ECLI:NL:CRVB:2007:AZ6625

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-2746 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Privaatrechtelijke dienstbetrekking en verrekening met WAZ-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die in een geschil verwikkeld is met de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Centrale Raad van Beroep heeft op 4 januari 2007 uitspraak gedaan in deze zaak, die voortvloeit uit een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 april 2004. Appellant, die in België woont, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank, waarin werd geoordeeld dat hij in privaatrechtelijke dienstbetrekking stond tot een Belgisch bedrijf, waarvan hij sinds de oprichting als directeur is aangesteld. De rechtbank had vastgesteld dat de door het bedrijf aan appellant betaalde onkostenvergoedingen en kasopnamen als loon moesten worden aangemerkt, en dat het Uwv deze inkomsten terecht had verrekend met de WAZ-uitkering van appellant.

Tijdens de zitting op 23 november 2006 heeft appellant zijn standpunt herhaald en benadrukt dat het gaat om een volledige heroverweging van de feiten, met name of er sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking en van loon. De Raad heeft ambtshalve kennisgenomen van een arrest van de Hoge Raad van 4 maart 2005, waarin werd overwogen dat het oordeel van de Raad over de privaatrechtelijke dienstbetrekking niet tot cassatie kan leiden. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep faalt, omdat appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd dat er geen sprake was van loon, wat een essentieel kenmerk is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen termen zijn voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met R.C. Schoemaker als voorzitter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier D. Olthof.

Uitspraak

04/2746 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (België) (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 april 2004, 02/1910 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 4 januari 2007.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.H. Sligchers, advocaat te Maastricht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2006. Voor appellant is verschenen mr. J.H. Sligchers en voor het Uwv A.M.C. Crombach.
II. OVERWEGINGEN
Onder verwijzing naar de in het geding tussen de Belgische [naam bedrijf] ([bedrijf]), waarvan appellant sedert de vestiging ervan op
5 juli 1995 als directeur te boek staat, en het Uwv gewezen uitspraak van de Raad van
22 januari 2004, 01/3902 CSV, heeft de rechtbank in de aangevallen, tot ongegrondverklaring strekkende uitspraak (onder meer) overwogen dat appellant in privaatrechtelijke dienstbetrekking tot [bedrijf] stond en dat de door [bedrijf] aan hem betaalde onkostenvergoedingen en zijn kasopnamen onder de vermelding “loon” en “voorschot loon” als loon en derhalve als inkomsten uit arbeid in de zin van artikel 33 van de AAW moeten worden aangemerkt, zodat het Uwv deze inkomsten, waarvan de hoogte door appellant niet is bestreden, terecht heeft verrekend met de (per 1 januari 1998 van rechtswege in WAZ-uitkering omgezette) AAW-uitkering aan appellant.
In hoger beroep heeft appellant herhaald hetgeen hij in beroep bij de rechtbank heeft aangevoerd en daaraan toegevoegd dat hem bekend is dat [bedrijf] bij de Hoge Raad der Nederlanden beroep in cassatie heeft ingesteld tegen de evenvermelde uitspraak van de Raad van 22 januari 2004. Ter zitting heeft appellant benadrukt dat het in de thans aanhangige zaak gaat om volledige heroverweging ten aanzien van de feiten en met name de vragen of er sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking en van loon. In dit verband heeft appellant erop gewezen dat in het looncontrolerapport van 18 juni 1998 is vermeld: "Algemene indruk omtrent de administratie is goed.".
De Raad is er ambtshalve mee bekend dat de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 4 maart 2005, 485, onder meer heeft overwogen dat het middel dat zich keert tegen het oordeel van de Raad dat is voldaan aan de voorwaarden voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking niet tot cassatie kan leiden, omdat dat oordeel niet de uitlegging of toepassing van artikel 4 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (tekst 1998), doch de toepasselijkheid van het in artikel 3a van die wet gebezigde begrip dienstbetrekking betreft.
Het geschil in het thans bij de Raad aanhangige hoger beroep wordt beheerst door het antwoord op de vraag of appellant (in de desbetreffende periode) in privaatrechtelijke dienstbetrekking tot [bedrijf] stond. Die vraag is door de Raad bevestigend beantwoord bij zijn rechtens onaantastbaar geworden uitspraak van 22 januari 2004. Om te kunnen vaststellen dat er sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking, moet voor de Raad zijn komen vast te staan dat er sprake was van loon. Te dien aanzien heeft de Raad in zijn uitspraak overwogen dat appellant wekelijks bedragen ad f 500,-- uit de kas van [bedrijf] heeft opgenomen onder vermelding van "loon" of "voorschot loon" en dat [bedrijf] haar stelling dat de door appellant opgenomen bedragen dienden ter vergoeding van door hem gemaakte onkosten, onvoldoende heeft onderbouwd.
Weliswaar is die uitspraak gewezen in het geschil tussen [bedrijf] - toen vertegenwoordigd door mr. J.H. Sligchers, appellants huidige advocaat - en het Uwv en was appellant daarbij geen partij, maar appellant heeft geen gegevens aangevoerd die aanleiding kunnen geven om in het thans aanhangige kader een ander antwoord op die vraag te geven. De enkele door appellant aangehaalde vermelding in het looncontrolerapport vormt onvoldoende basis om ervan uit te gaan dat er geen sprake was van loon als één van de essentiële kenmerken van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat er bij appellant sprake was van inkomsten uit arbeid in de zin van artikel 33 van de AAW.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep faalt.
Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en G. van der Wiel en G.J.H. Doornewaard als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van D. Olthof als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2007.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) D. Olthof.
RB2912