ECLI:NL:CRVB:2006:BN4396

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/6517 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.A.A.G. Vermeulen
  • K. Zeilemaker
  • J.L.P.G. van Thiel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van functiewaardering voor de functie van casemanager op basis van FUWA-MET

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 augustus 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over de functiewaardering van de functie van casemanager, vervuld door appellante. De waardering is uitgevoerd met het functiewaarderingssysteem FUWA-MET, waarbij de functie op 55 punten is gewaardeerd. De Raad heeft vastgesteld dat 37 punten zijn toegekend voor de karaktereigenschap kennis, met specifieke toekenningen voor opleidingsniveau, aanvullende opleiding en ervaringsjaren. De Raad concludeert dat de functie pas na twee jaren op niveau kan worden vervuld, wat betekent dat er 1 punt moet worden toegekend voor de vereiste extra ervaringsjaren. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank Maastricht, waarin de waardering van de functie is gehandhaafd. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat er meer punten voor ervaringsjaren toegekend hadden moeten worden, maar de Raad volgt de uitleg van de rechtbank en de toepassing van FUWA-MET. De Raad oordeelt dat de inwerktijd van één jaar niet in mindering mag worden gebracht op de ervaringsjaren, en dat de toekenning van punten voor ervaringsjaren correct is uitgevoerd. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor het toekennen van proceskosten.

Uitspraak

04/6517 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Brunssum, gedaagde.
I. ONSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante is op bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 29 oktober 2004, nr. AWB 04/22 AW GIF, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Op 13 januari 2006 is namens appellante aan de Raad nog een brief gezonden met onder meer het verzoek een getuige op te roepen, aan welk verzoek de Raad geen gehoor heeft gegeven.
Het geding is behandeld ter zitting van 2 februari 2006, waar appellante in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. H.J. Weekers, verbonden aan ARAG Rechtsbijstand, en P. Peeters, werkzaam bij de gemeente Brunssum. Gedaagde heeft zich laten vertegen-woordigen door mr. H.G. Laeven en R. Niezing, beiden werkzaam bij de gemeente Brunssum.
II. MOTIVERING
1. Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Van de door appellante vervulde functie van casemanager bij de afdeling [naam afdeling] is met toepassing van het functiewaarderingssysteem FUWA-MET (hierna: FUWA-MET) naar de peildatum 1 februari 2002 een beschrijving vastgesteld. De functie is vervolgens met toepassing van FUWA-MET gewaardeerd op 55 punten, waarvan er 37 zijn toegekend voor de zogenoemde karaktereigenschap kennis. Voor het kennis-onderdeel opleidingsniveau zijn 36 punten toegekend, voor aanvullende opleiding 0 punten en voor het onderdeel (extra) ervaringsjaren 1 punt.
1.2. Ook na bezwaar is deze waardering gehandhaafd. Gedaagde heeft boven op de door hem in aanmerking genomen inwerktijd (van één jaar) één ervaringsjaar voldoende geacht om de functie te kunnen vervullen.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen de gehandhaafde functiewaardering ongegrond verklaard. Met betrekking tot de score voor het onderdeel ervaringsjaren heeft zij overwogen dat weliswaar verwarring kan zijn ontstaan door het gebruik van de term inwerktijd, maar in FUWA-MET is geen steun te vinden voor het standpunt dat dat begrip niet gehanteerd mag worden. Het moet geheel los worden gezien van het begrip ervaringsjaren.
De rechtbank zag het beroep op het vertrouwensbeginsel ten aanzien van dit aspect niet slagen. Zij overwoog daartoe dat de vaststelling van het benodigde aantal ervaringsjaren tot de bevoegdheid van gedaagde behoort en niet tot die van het afdelingshoofd van appellante, maar ook dat het afdelingshoofd tijdens de hoorzitting zowel op ervarings-jaren doelde als op inwerktijd.
3. Appellante heeft haar hoger beroep gericht tegen het oordeel van de rechtbank over de waardering van het kennis-onderdeel ervaringsjaren. Zij heeft aangevoerd dat voor dit onderdeel 2 punten moeten worden toegekend.
3.1. Appellante heeft gewezen op de verklaring daaromtrent van haar directe chef tijdens de hoorzitting “dat 2 jaren ervaring in de functie noodzakelijk is om de functie naar behoren te kunnen uitoefenen, dit is dan inclusief inwerktijd”. Ten onrechte is door gedaagde geen invulling gegeven aan het gegrip inwerktijd en heeft hij nagelaten duidelijkheid te verschaffen over de verhouding tussen inwerktijd en ervaringsjaren.
3.2. Voorts heeft appellante aangevoerd dat ook indien aangenomen zou worden dat inwerktijd in mindering moet worden gebracht op de ervaringsjaren, dan nog 1 extra punt moet worden toegekend, omdat onaannemelijk is dat een inwerktijd van 1 jaar zou gelden. Aangezien niet tussen partijen in geschil is dat de betrokken functionaris pas na twee jaren op niveau kan functioneren, is voldaan aan de voorwaarde voor toekenning van twee punten: “vanaf 1 tot 2 ervaringsjaren”.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Hij kan de rechtbank volgen in de door haar aan FUWA-MET gegeven uitleg. Blijkens FUWA-MET gaat het bij de score voor de karaktereigenschap kennis alleen om de noodzakelijke extra ervaringsjaren. Dat is zowel in de tekst als in de scoretabel aangegeven. In de tekst is eveneens tot uitdrukking gebracht dat met het begrip ervaringsjaren niet bedoeld wordt de voor de functie benodigde inwerktijd. De Raad ziet niet in dat het gedaagde dan niet zou zijn toegestaan om pas tot toekenning van punten voor (extra) ervaringsjaren over te gaan na afloop van de inwerktijd. Het in aanmerking nemen van een inwerktijd van één jaar acht de Raad niet onhoudbaar. Het is niet in strijd met tekst of strekking van FUWA-MET en evenmin met de verklaring van appellantes chef, wat daarvan overigens ook zij.
4.2. Omdat partijen het erover eens zijn dat de functie van appellante - naar de Raad aanneemt: in termen van FUWA-MET - pas na twee jaren op niveau kan worden vervuld, volgt uit de scoretabel dat hier 1 punt moet worden toegekend voor de “vereiste extra ervaringsjaren”. Van de twee in beschouwing te nemen jaren kan één jaar bestempeld worden als inwerktijd waarvoor geen score wordt toegekend, en één jaar als extra ervaringsjaar. Redelijkerwijs kan de tabel niet anders worden uitgelegd dan dat 1 punt wordt gescoord wanneer (maximaal) één extra ervaringsjaar is vereist.
5. De Raad komt daarom tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. In het vorenstaande ziet de Raad geen aanleiding voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. K. Zeilemaker en mr. J.L.P.G. van Thiel als leden, in tegenwoordigheid van P.J.W. Loots als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2006.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) P.J.W. Loots.
HD