ECLI:NL:CRVB:2006:AZ7277

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/7024 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een schriftelijke waarschuwing in het kader van de Algemene bijstandswet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 31 oktober 2005, waarin het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Hellendoorn ongegrond werd verklaard. Appellant ontving sinds 19 november 2003 bijstand op basis van de Algemene bijstandswet (Abw). Op 20 september 2004 ontving hij een schriftelijke waarschuwing van het College, welke werd bevestigd bij besluit van 24 november 2004. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de ongegrondverklaring van zijn bezwaar door de rechtbank.

Tijdens de zitting op 17 oktober 2006 was appellant aanwezig, terwijl het College werd vertegenwoordigd door A. Schulenburg. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat er meer dan twee jaar verstreken zijn sinds de waarschuwing van 20 september 2004. Volgens artikel 14a, derde lid, van de Abw kan het College afzien van het opleggen van een boete en volstaan met een waarschuwing, tenzij er binnen twee jaar opnieuw een waarschuwing wordt gegeven. Aangezien deze termijn is verstreken, concludeert de Raad dat de waarschuwing geen nadelige gevolgen meer kan hebben voor appellant.

De Raad heeft vervolgens geoordeeld dat appellant geen procesbelang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het besluit van 24 november 2004. Daarom werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter C. van Viegen, en is openbaar uitgesproken op 28 november 2006.

Uitspraak

05/7024 NABW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 31 oktober 2005, 05/4 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Hellendoorn (hierna: het College)
Datum uitspraak: 28 november 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2006. Appellant is verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Schulenburg, werkzaam bij de gemeente Hellendoorn.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant ontving sedert 19 november 2003 bijstand ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw). Bij besluit van 20 september 2004 heeft het College appellant een waarschuwing gegeven als bedoeld in artikel 14a, derde lid, van de Abw.
Bij besluit van 24 november 2004 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 20 september 2004 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 24 november 2004 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad ziet zich, ambtshalve, gesteld voor de vraag of appellant thans nog belang heeft bij een beoordeling van de aangevallen uitspraak. In dit verband is het volgende van belang.
In artikel 14a, derde lid, van de Abw is bepaald dat indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 65, eerste lid, of de artikelen 28, tweede lid, en 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand burgemeester en wethouders kunnen afzien van het opleggen van een boete als bedoeld in het eerste lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven.
De Raad stelt vast dat sedert het besluit van 20 september 2004 waarbij het College appellant een schriftelijke waarschuwing heeft gegeven, inmiddels meer dan twee jaar zijn verstreken. Dit betekent dat, gelet op de periode van twee jaar als genoemd in het hiervoor weergegeven artikelonderdeel, de gegeven waarschuwing niet meer tot voor appellant nadelige gevolgen kan leiden. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat thans overigens nog een procesbelang aanwezig is bij een inhoudelijke beoordeling van het besluit van 24 november 2004.
Gelet op het vorenstaande dient het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-onvankelijk te worden verklaard.
De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en R.H.M. Roelofs en L.H. Waller als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 november 2006.
(get.) C. van Viegen.
(get.) P.C. de Wit.
RB0611