ECLI:NL:CRVB:2006:AZ6042

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/5518 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B.J. van der Net
  • R.C. Schoemaker
  • N.J. van Vulpen-Grootjans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake correctie-nota's en premiecorrecties in het socialezekerheidsrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat correctie-nota's heeft opgelegd over de jaren 1999 en 2000. Appellant, vertegenwoordigd door mr. J.M.H. Römkens, heeft bezwaar gemaakt tegen de ongegrondverklaring van zijn bezwaren door het Uwv. De Centrale Raad van Beroep heeft op 21 december 2006 uitspraak gedaan na een zitting op 12 oktober 2006, waar zowel appellant als het Uwv vertegenwoordigd waren.

De Raad heeft vastgesteld dat het hoger beroep zich richtte tegen de premiecorrecties die door de rechtbank Breda zijn beoordeeld. De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen een naheffingsaanslag loonbelasting en premie volksverzekeringen gegrond verklaard, maar de Raad oordeelt dat de correcties over 1999 en 2000 feitelijke grondslag missen. De Raad concludeert dat het Uwv zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de betalingen aan niet bij het Uwv aangemelde werknemers als niet verantwoord premieloon moeten worden aangemerkt.

De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep van appellant gegrond. Het Uwv moet een nieuw besluit op bezwaar nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 1.288,--. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij het vaststellen van premielonen en de rol van schattingen in het proces.

Uitspraak

05/5518 CSV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 13 juli 2005, 04/1457
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 21 december 2006.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.M.H. Römkens, advocaat/belastingkundige te Maastricht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2006, waar appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Römkens. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. de Vreede, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt
beoordeeld aan de hand van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) en de daarop rustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
Voor een overzicht van de in dit geding relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
Het Uwv heeft aan appellant op grond van de bevindingen van een door de afdeling bijzonder onderzoek van het Uwv in samenwerking met de Arbeidsinspectie en de belastingdienst/FIOD ingesteld strafrechtelijk onderzoek op 15 mei 2002 correctienota’s opgelegd over de jaren 1999 en 2000. Deze nota’s vloeien voort uit de volgende correcties van het premieloon:
a) de lonen van werknemers van wie afschriften van een vals identiteitsdocument in de loonadministratie zijn aangetroffen zijn gebruteerd met het anoniementarief;
b) de lonen van werknemers van wie geen afschrift van een geldig
identiteitsdocument in de loonadministratie is aangetroffen zijn gebruteerd met
het anoniementarief;
c) de lonen van bekende werknemers welke niet volledig zijn verantwoord in de
loonadministratie zijn op basis van een schatting gecorrigeerd;
d) de niet in de loonadministratie verantwoorde lonen van niet bekende werknemers
zijn op basis van een schatting vastgesteld en met het anoniementarief gebruteerd.
Bij besluit van 2 december 2004 heeft het Uwv de tegen deze nota’s gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 2 december 2004 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Gelet op het hoger beroepschrift en het verhandelde ter zitting stelt de Raad in de eerste plaats vast dat het hoger beroep uitsluitend is gericht tegen het oordeel van de rechtbank over de premiecorrecties genoemd onder a) en d).
Met betrekking tot de onder a) vermelde correctie stelt de Raad vast dat de rechtbank Breda bij uitspraak van 25 augustus 2006, 05/745, voorzover hier van belang, het beroep van appellant tegen de door de Belastingdienst over de jaren 1999 en 2000 opgelegde naheffingsaanslag loonbelasting en premie volksverzekeringen gegrond heeft verklaard voorzover deze aanslag betrekking heeft op de hier bedoelde correctie. De aanslag is in zoverre verminderd. Tegen deze uitspraak is geen rechtsmiddel aangewend. Het vorenstaande brengt mee dat over deze jaren bij de vaststelling van de premielonen van de hier besproken werknemers achteraf bezien ten onrechte is uitgegaan van brutering met het anoniementarief. In zoverre missen de correcties over 1999 en 2000 feitelijke grondslag.
Met betrekking tot de onder d vermelde correctie is de Raad evenals de rechtbank van oordeel dat op grond van de bevindingen van het hiervoor vermelde opsporingsonderzoek voldoende is komen vast te staan dat bij appellant buiten de loonadministratie om loon is uitbetaald aan niet bij het Uwv aangemelde werknemers. In het bijzonder is uit dit onderzoek naar voren gekomen dat op de in beslaggenomen en de van opdrachtgevers van appellant ontvangen urenregistraties namen van personen zijn vermeld van wie geen verdere personalia bekend zijn. Ook heeft appellant verklaard dat in 1999 en 2000 niet elke werknemer die voor hem werkte als werknemer is aangemeld bij het Uwv en dat sprake was van netto loonbetalingen. Op grond hiervan kon het Uwv zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat de betalingen aan deze personen moeten worden aangemerkt als niet verantwoord premieloon. Appellant is er naar het oordeel van de Raad niet in geslaagd om het tegendeel aannemelijk te maken. De Raad ziet geen grond voor het oordeel dat het Uwv bij de schatting aan de hand waarvan tot correctie van het premieloon is gekomen, niet voldoende zorgvuldig te werk is gegaan of dat geen sprake is van een redelijke schatting. In het bijzonder is de Raad van oordeel dat het Uwv de schatting voor het jaar 1999 mede heeft mogen baseren op de gegevens over de gewerkte uren welke appellant heeft bijgehouden in een in beslaggenomen agenda, en aan de hand van het gemiddelde gefactureerde uurtarief in 1999 het aantal gewerkte uren in 2000 heeft mogen berekenen. Voorts is appellant naar het oordeel van de Raad bij de berekening van het netto premieloon niet te kort gedaan, aangezien het Uwv op grond van de verklaring van appellant de helft van de vastgestelde gewerkte uren heeft toegerekend aan door appellant zelf verrichte werkzaamheden en het netto uurloon van de onbekende werknemers op grond van het op gemiddeld f. 11,70 vastgestelde uurloon van de wel bekende werknemers heeft bepaald op f 10,--.
Ten aanzien van de brutering van het premieloon overweegt de Raad dat uit de hiervoor vermelde uitspraak van de rechtbank Breda blijkt dat het beroep van appellant tegen de door de belastingdienst opgelegde naheffingsaanslag eveneens gegrond is verklaard voorzover deze aanslag betrekking heeft op de hier bedoelde correctie over het jaar 1999. De aanslag is ook in zoverre verminderd. Dit betekent dat bij de vaststelling van de premielonen van de hier besproken werknemers over het jaar 1999 achteraf bezien ten onrechte is uitgegaan van brutering met het anoniementarief en dat de correctie over 1999 in zoverre feitelijke grondslag mist.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de uitspraak van de rechtbank, voorzover aangevochten, niet in stand kan blijven. De Raad zal met vernietiging van de aangevallen uitspraak in zoverre, het beroep van appellant gegrond verklaren en het besluit op bezwaar vernietigen. Het Uwv zal met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen opnieuw op de bezwaren van appellant tegen de correctienota’s over 1999 en 2000 moeten beslissen.
De Raad acht ten slotte termen aanwezig om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant, welke worden begroot op € 644,-- in beroep en op € 644,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 2 december 2004;
Bepaalt dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.288,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 517,-- aan appellant vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van der Net als voorzitter en R.C. Schoemaker en
N.J. van Vulpen-Grootjans als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van D. Olthof als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 december 2006.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) D. Olthof.
BKH 121206