ECLI:NL:CRVB:2006:AZ6028
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A. Beuker-Tilstra
- G.L.M.J. Stevens
- H.R. Geerling-Brouwer
- Rechtspraak.nl
Afwijzing erkenning als burgeroorlogsgetroffene op basis van onvoldoende bewijs van confrontatie met geweld
In deze zaak heeft appellant beroep ingesteld tegen een besluit van de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, waarbij zijn aanvraag voor erkenning als burgeroorlogsslachtoffer werd afgewezen. De aanvraag was gebaseerd op gezondheidsklachten die appellant toeschrijft aan zijn oorlogservaringen, waaronder het getuige zijn van geweld en bombardementen tijdens de Tweede Wereldoorlog. De verweerster heeft in eerdere besluiten vastgesteld dat er geen bewijs was voor de door appellant gestelde confrontaties met doodslag of zware mishandeling, zoals vereist onder de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (WUBO).
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 21 december 2006 behandeld en geconcludeerd dat het bestreden besluit van de verweerster stand kan houden. De Raad oordeelde dat appellant in zijn herzieningsverzoek geen nieuwe relevante feiten of gegevens heeft aangedragen die een andere beslissing rechtvaardigen. De Raad heeft vastgesteld dat de getuigenverklaringen die appellant heeft overgelegd, niet voldoende steun bieden voor zijn claims.
De Raad heeft de terughoudende toetsing toegepast, wat betekent dat de beoordeling van de verweerster niet lichtvaardig kan worden herzien. De Raad heeft uiteindelijk het beroep van appellant ongegrond verklaard, zonder termen aanwezig te zien voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs bij aanvragen voor erkenning als burgeroorlogsslachtoffer en de discretionaire bevoegdheid van de verweerster in dergelijke zaken.