ECLI:NL:CRVB:2006:AZ5984
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - meervoudig
- A. Beuker-Tilstra
- G.L.M.J. Stevens
- H.R. Geerling-Brouwer
- Rechtspraak.nl
Vermogensvaststelling van een oorlogsgetroffene in het kader van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2006 uitspraak gedaan over de vermogensvaststelling van een appellant die als vervolgde uitkeringsgerechtigde onder de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers valt. Appellant had beroep ingesteld tegen een besluit van de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, dat op 22 december 2005 was genomen. Het bestreden besluit verklaarde de bezwaren van appellant ongegrond, waarbij werd overwogen dat er geen objectieve gegevens waren die aantonen dat het op de bankrekening van appellant staande bedrag en de op zijn naam gevestigde securities niet ter beschikking stonden van appellant.
De Raad heeft vastgesteld dat appellant in zijn bewijsvoering niet is geslaagd. Er was geen bewijs dat het saldo op de bankrekening van appellant aan een andere persoon of bedrijf toebehoorde. De overgelegde brieven van een diamantfirma ondersteunden de opvatting dat het ging om terugbetaling van door appellant voorgeschoten bedragen. Wat betreft de securities, oordeelde de Raad dat deze, gezien de omstandigheden van de erfenis van de vader van appellant en de verklaring van zijn broer, feitelijk ter beschikking stonden van appellant.
De Raad concludeerde dat er geen grond was voor vernietiging van het bestreden besluit en dat er geen termen aanwezig waren voor een vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met A. Beuker-Tilstra als voorzitter, en werd in het openbaar uitgesproken. De zaak illustreert de zorgvuldigheid die vereist is bij de beoordeling van vermogensvaststellingen in het kader van sociale zekerheidswetgeving.