ECLI:NL:CRVB:2006:AZ4371

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/6279 AKW, 04/6280 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. van Leeuwen
  • J.G. Treffers
  • H.J. Simon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van kinderbijslag na overlijden van een kind en de zorgvuldigheid van het onderzoek in Turkije

In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van kinderbijslag door de Sociale verzekeringsbank (Svb) na het overlijden van het kind Sevgi, dat in Turkije woonde. Appellant, afkomstig uit Turkije, had kinderbijslag aangevraagd voor zijn zeven kinderen, waaronder Sevgi, die op 25 juli 2001 zou zijn overleden. De Svb heeft in 2002 een onderzoek ingesteld naar de omstandigheden van het overlijden van Sevgi, waarbij medewerkers van de Nederlandse ambassade in Turkije betrokken waren. Tijdens dit onderzoek werd vastgesteld dat de overlijdensakte van Sevgi mogelijk niet authentiek was en dat de verklaringen van lokale getuigen, waaronder het dorpshoofd, in twijfel werden getrokken.

De Svb besloot daarop de kinderbijslag voor Sevgi met terugwerkende kracht te weigeren, wat leidde tot bezwaar van appellant. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond, maar appellant ging in hoger beroep. In hoger beroep werd betoogd dat de verklaringen van de getuigen niet betrouwbaar waren, omdat zij de Turkse taal niet goed beheersten en zonder tolk waren gehoord. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat het onderzoek door de Svb zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verklaringen van de getuigen niet overtuigend genoeg waren om de conclusie van het onderzoek te weerleggen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Svb terecht de kinderbijslag voor Sevgi had herzien en de onverschuldigd betaalde bedragen had teruggevorderd. De Raad concludeerde dat het onderzoek in Turkije voldeed aan de zorgvuldigheidseisen en dat de verklaringen van appellant en zijn familieleden niet voldoende waren om aan te tonen dat Sevgi op een andere datum was overleden dan vastgesteld door de Svb.

Uitspraak

04/6279 AKW, 04/6280 AKW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 5 oktober 2004, 04/459 en 04/460 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: de Svb).
Datum uitspraak: 8 december 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.M.M. Brouwer, advocaat te 's-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2006. Namens appellant is verschenen mr. Brouwer. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.
II. OVERWEGINGEN
Appellant is afkomstig uit Turkije en heeft zeven kinderen, onder wie de tweeling Sevgi en Sevim, geboren op 3 maart 1994. Volgens opgave van appellant is zijn echtgenote in februari 2000 met zes kinderen naar Nederland gekomen. Het kind Sevgi is in Turkije achtergebleven bij de moeder van appellant. De Svb heeft tot en met het eerste kwartaal van 2001 kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) aan appellant toegekend voor alle zeven kinderen.
In het kader van de vaststelling van het recht op kinderbijslag ten behoeve van Sevgi heeft appellant de Svb desgevraagd medegedeeld dat Sevgi op 25 juli 2001 is overleden. Blijkens de overlijdensakte is de oorzaak van overlijden onbekend. Naar aanleiding hiervan heeft de Svb besloten nader onderzoek in te stellen in Turkije naar het overlijden van Sevgi.
In dit kader heeft er door medewerkers van de Nederlandse ambassade op verzoek van de Svb in mei 2002 een onderzoek in Turkije plaatsgevonden. Tijdens dit onderzoek is bezocht het dorp Okcular Koyu, district Kovancilar, Elazig. De medewerkers hebben daar gesproken met het dorpshoofd, [naam dorpshoofd]. Hij verklaarde dat de overlijdensakte van Sevgi door hem is opgemaakt op verzoek van de familie van appellant en dat de daarop vermelde datum van overlijden fictief is. Sinds het tijdstip dat hij in april 1999 dorpshoofd is geworden is Sevgi niet overleden. Voorts zijn de medewerkers naar de woning gegaan van de moeder van appellant, die bleek te zijn overleden. Daar hebben zij gesproken met een oom van appellant, [naam oom], en twee vrouwen van wie de oudste zich voorstelde als [H. A.]. Desgevraagd heeft de jongste vrouw verklaard dat Sevgi het tweelingzusje is geweest van Sevim en dat zij is overleden toen zij ongeveer vier maanden oud was. [B.] en [H. A.] hebben dit bevestigd. Na deze verklaringen hebben de medewerkers het onderzoek beëindigd en dienovereenkomstig gerapporteerd.
Na kennisneming van de resultaten van dit onderzoek heeft de Svb bij besluit van 1 november 2002 aan appellant met ingang van het vierde kwartaal van 1994 kinderbijslag voor Sevgi geweigerd onder overweging dat zij ongeveer op 3 juli 1994 is overleden. Voor de overige kinderen is het recht op kinderbijslag niet veranderd.
Voorts heeft de Svb bij ongedateerd besluit aan appellant medegedeeld dat de onverschuldigd betaalde kinderbijslag van
€ 7.558,56 wordt teruggevorderd en zal worden verrekend met het recht op kinderbijslag met ingang van het derde kwartaal van 2002.
In bezwaar tegen die besluiten is aangevoerd dat de verklaringen van [B.] en [H. A.] buiten beschouwing dienen te worden gelaten omdat zij in het Turks zijn gehoord, terwijl zij Koerdisch spreken en het Turks onvoldoende machtig zijn. Ter ondersteuning van dit betoog is overgelegd een aanvullende verklaring van [H. A.] van 24 september 2003.
Hetgeen in bezwaar is aangevoerd is voor de Svb aanleiding geweest aanvullend onderzoek te laten verrichten in Turkije, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapportage van 30 juni 2003. Blijkens deze rapportage konden [B.] en [H. A.] tijdens het eerdere onderzoek moeiteloos de Turkse taal spreken en verstaan.
Bij besluit van 23 december 2003 heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 1 november 2002 ongegrond verklaard.
Voorts heeft de Svb bij besluit van 9 januari 2004 het bezwaar tegen het ongedateerde besluit met betrekking tot de terug- en invordering gegrond verklaard. Daarbij is de periode van terugvordering beperkt tot het derde kwartaal van 1996 tot en met het eerste kwartaal van 2001 en bedraagt de totale vordering € 4.395,44.
De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard. Hierbij heeft zij de rapportering van de Nederlandse ambassade in haar oordeelsvorming betrokken.
In hoger beroep is betoogd dat uit de uit het onderzoek verkregen gegevens niet op overtuigende wijze blijkt of kan worden afgeleid dat Sevgi op of omstreeks 3 juli 1994 is overleden, reeds omdat [B.] en [H. A.] de Turkse taal niet machtig zijn en zonder tolk zijn gehoord. Daarbij wordt gewezen op de aanvullende verklaring van [H. A.]. Voorts is nog gewezen op de in beroep overgelegde aanvullende verklaring van het dorpshoofd van 11 januari 2004.
De Raad overweegt het volgende.
In geschil is de beantwoording van de vraag of de Svb terecht het recht op kinderbijslag ten behoeve van Sevgi met ingang van het vierde kwartaal van 1994 heeft herzien en de betaalde kinderbijslag over het derde kwartaal van 1996 tot en met het eerste kwartaal van 2001 heeft teruggevorderd.
De Raad beantwoordt deze vraag, met de Svb en de rechtbank, bevestigend. Anders dan appellant is de Raad van oordeel dat het namens de Svb in Turkije uitgevoerde onderzoek voldoet aan de aan zo'n onderzoek te stellen zorgvuldigheidseisen. Onderzoek is gepleegd bij de plaatselijke autoriteiten en de omgeving waar Sevgi zou hebben gewoond. Ook naar het oordeel van de Raad kan de conclusie uit dit onderzoek geen andere zijn dan dat Sevgi op of omstreeks 3 juli 1994 is overleden. De door appellant in het geding gebrachte verklaringen hebben de Raad niet tot een ander oordeel kunnen leiden. De Raad heeft daarbij in aanmerking genomen dat uit de aanvullende rapportage van de Nederlandse ambassade van 30 juni 2003 blijkt dat de familieleden van appellant de Turkse taal moeiteloos spraken en verstonden. De in beroep gewijzigde verklaring van het dorpshoofd is niet alleen in vage bewoordingen gesteld, maar is ook volledig in tegenspraak met hetgeen hij in mei 2002 tegenover de medewerkers van de Nederlandse ambassade heeft verklaard.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. van Leeuwen als voorzitter en J.G. Treffers en H.J. Simon als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.H. Broier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 december 2006.
(get.) H. van Leeuwen.
(get.) P.H. Broier.