ECLI:NL:CRVB:2006:AZ4259

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-2180 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K.J.S. Spaas
  • M.C.M. van Laar
  • C.P.M. van de Kerkhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WAZ-uitkering en stakingswinst bij melkveehouder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant, een zelfstandig melkveehouder, tegen een uitspraak van de rechtbank Roermond. De appellant ontving een uitkering op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) en had in 2002 een winst uit onderneming van € 36.032. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had de WAZ-uitkering van de appellant op nihil gesteld, omdat het Uwv de stakingswinst van € 89.914, behaald uit de verkoop van een melkquotum, niet buiten beschouwing had gelaten. De appellant betwistte deze beslissing en stelde dat de stakingswinst niet als inkomen moest worden aangemerkt voor de WAZ.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten vastgesteld en het standpunt van het Uwv beoordeeld. De Raad oordeelde dat de stakingswinst, die door de Belastingdienst was erkend, ten onrechte door het Uwv was aangemerkt als desinvesteringsbijtelling. De Raad benadrukte dat de stakingswinst niet meetelt als inkomen in de zin van artikel 58 van de WAZ. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, evenals het besluit van het Uwv. De Raad heeft het Uwv opgedragen om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak, en heeft het Uwv veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de appellant, die in totaal € 1.288,- bedragen.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste kwalificatie van stakingswinst in het kader van de WAZ en de noodzaak voor het Uwv om de fiscale status van de appellant in acht te nemen bij het vaststellen van de WAZ-uitkering.

Uitspraak

06/2180 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 23 maart 2006, 05/675 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 5 december 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F.J.E. Verlinden, werkzaam bij ABAB Juristen te Breda, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2006. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Verlinden. Het Uwv is met kennisgeving niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat bij zijn oordeelsvorming uit van de volgende tussen partijen niet in geschil zijnde feiten.
Appellant was werkzaam als zelfstandig melkveehouder. Hij is in 1985 gedeeltelijk arbeidsongeschikt geworden terzake waarvan aan hem een arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend. Sedert 1 november 2001 ontving hij een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. De inkomsten uit het eigen bedrijf van appellant werden met toepassing van artikel 58 van de WAZ gekort op zijn uitkering. Bij besluit van 29 oktober 2004 heeft het Uwv appellant bericht dat in verband met zijn verdiensten over 2002 de WAZ-uitkering over 2002 met toepassing van artikel 58 van de WAZ op nihil werd gesteld. Aan dat besluit lag een rapport van een arbeidsdeskundige ten grondslag waaruit blijkt dat de op grond van de belastingaangifte aan appellant toe te rekenen winst uit onderneming over 2002 is vastgesteld op € 36.032. In bezwaar tegen dat besluit is aangevoerd dat een bedrag van € 89.914 als stakingswinst buiten beschouwing dient te worden gelaten. Bij besluit op bezwaar van 14 april 2005 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard op grond van de overweging dat appellant dit bedrag niet als zodanig heeft opgegeven in zijn aangifte Inkomstenbelasting (IB) over 2002. Het bedrag dient als desinvesteringsbijtelling als gevolg van de verkoop van een deel van het melkquotum beschouwd te worden.
In beroep tegen het bestreden besluit heeft appellant aangevoerd dat, nu er bij de aankoop van een melkquotum geen investeringsaftrek kan worden toegepast, bij de verkoop van een melkquotum ook geen sprake kan zijn van een desinvesteringsbijtelling. Hij betwist dat in de aangifte IB over 2002 de verkoop van het melkquotum als een desinvesteringsbijtelling wordt gepresenteerd. Nu appellant zijn melkveebedrijf heeft gestaakt en zijn melkquotum in twee gedeelten heeft verkocht, dient volgens hem de opbrengst van de verkoop van het melkquotum in 2002 als stakingswinst te gelden en bij de toepassing van artikel 58 van de WAZ buiten beschouwing te blijven.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat in de concept-aangifte van appellant over 2002 wordt uitgegaan van een netto-inkomen van appellant van € 36.032. Appellants latere standpunt dat de winst uit onderneming over 2002 negatief zou zijn door de aftrek van de winst, behaald bij de verkoop van het melkquotum in verband met de staking van de onderneming, volgt de rechtbank niet, nu appellant zelf deze winst heeft geboekt onder “verkochte activa” en niet onder “stakingswinst”. Het Uwv heeft dan ook terecht dit bedrag niet als stakingswinst beschouwd, maar de fiscale keuze van appellant gevolgd, aldus de rechtbank.
Naar aanleiding van hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd overweegt de Raad als volgt. Appellant heeft in hoger beroep stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij de Belastingdienst heeft verzocht de heffingsgrondslag voor de WAZ-premie over 2002 te verminderen met de opbrengstwaarde van de verkoop van het melkquotum ad
€ 89.914, omdat deze opbrengst als stakingswinst valt aan te merken. De Belastingdienst heeft dit verzoek gehonoreerd. Tevens heeft appellant een gecorrigeerd financieel verslag over 2002 en een gecorrigeerd fiscaal rapport over 2002 overgelegd, waarin de opbrengst van de verkoop van het melkquotum in 2002 in de winst- en verliesrekening over 2002 is verantwoord onder de post buitengewone baten respectievelijk bij de berekening van de heffingsgrondslag WAZ als stakingswinst in mindering is gebracht op de winst uit onderneming. Appellant heeft toegelicht dat deze correcties fiscaal geen effect hebben, nu sedert de invoering van de Wet IB 2001 geen bijzonder tarief meer geldt voor de gehele of gedeeltelijke staking van een onderneming. De Raad overweegt dat voor de vaststelling van het inkomen uit arbeid van appellant over 2002 voor de toepassing van artikel 58 van de WAZ in beginsel dient te worden uitgegaan van de door de fiscus geaccepteerde netto winst. De Raad stelt vast dat de Belastingdienst de stakingswinst ad
€ 89.914 heeft erkend. De Raad ziet geen reden om dit nieuwe gegeven, dat in de loop van de procedure in hoger beroep is ingebracht, buiten beschouwing te laten en stelt thans vast dat het Uwv de stakingswinst ad € 89.914 ten onrechte heeft aangemerkt als desinvesteringsbijtelling die meetelt als inkomsten in de zin van artikel 58 van de WAZ. De Raad heeft daarbij in aanmerking genomen dat het Uwv niet heeft betwist dat het hier stakingswinst betreft die het Uwv bij de beoordeling van de inkomsten uit arbeid in de zin van artikel 58 buiten aanmerking pleegt te laten. Daaruit volgt dat het Uwv op onjuiste gronden het onderhavige bedrag aan stakingswinst bij de toepassing van artikel 58 van de WAZ niet buiten aanmerking heeft gelaten. Het bestreden besluit kan dan ook niet in stand blijven.
In een schrijven van 23 oktober 2006 heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat uit recente uitspraken van de Raad zou blijken dat stakingswinst voor de toepassing van artikel 58 van de WAZ niet buiten aanmerking moet worden gelaten. In die uitspraken, gedateerd 18 augustus 2006, reg.nrs. 04/4622 WAZ (LJN: AY7697) en 04/5168 WAZ, heeft de Raad overwogen dat artikel 2, tweede lid, van het Inkomensbesluit WAZ waarin, voorzover van belang, de stakingswinst is uitgezonderd van het winstbegrip, slechts van betekenis is voor de hoogte van de grondslag als bedoeld in artikel 8 van de WAZ en niet (rechtstreeks) van betekenis is voor de toepassing van artikel 58 van de WAZ. In tegenstelling tot hetgeen het Uwv in de brief van 23 oktober 2006 veronderstelt, heeft de Raad daarmee echter geenszins beoogd uit te spreken dat het Uwv stakingswinst niet buiten aanmerking moet laten bij de toepassing van artikel 58 van de WAZ.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, evenals het bestreden besluit, en dat het inleidend beroep gegrond is.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 7:15, tweede lid, en artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de kosten die appellant heeft gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in bezwaar, op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.288,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de kosten van appellant in bezwaar, in eerste aanleg en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.288,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 142,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door K.J.S. Spaas als voorzitter en M.C.M. van Laar en C.P.M. van de Kerkhof als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier, uitgesproken in het openbaar op 5 december 2006.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) M. Gunter.
MK