ECLI:NL:CRVB:2006:AZ3569
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- J.W. Schuttel
- J. Riphagen
- Rechtspraak.nl
Weigering van WAZ-uitkering aan appellant en de beoordeling van medische oordelen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 november 2006 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die in beroep ging tegen de weigering van een WAZ-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank Breda had eerder geoordeeld dat het Uwv terecht had besloten om appellant met ingang van 28 juni 2000 geen uitkering toe te kennen, op basis van de vastgestelde beperkingen door de verzekeringsartsen. Appellant, bijgestaan door zijn advocaat mr. E.J.L. Mulderink, voerde aan dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn psychische klachten, en verwees naar informatie van zijn huisarts en behandelend psychotherapeut.
De Raad heeft de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsartsen in deze zaak zorgvuldig overwogen. De Raad concludeerde dat het geneeskundig onderzoek adequaat was uitgevoerd en dat de informatie van de huisarts en psycholoog in de beoordeling was meegenomen. De bezwaarverzekeringsarts A.J.D. Versteeg had het belastbaarheidspatroon aangescherpt, en de Raad vond geen reden om de conclusies van de onafhankelijke deskundige zenuwarts dr. D.H.J. Boeykens niet te volgen. De Raad oordeelde dat appellant, gezien zijn belastbaarheid, in staat was om de voorgehouden functies te vervullen.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de schatting van de arbeidsdeskundige J.A.M. Snijders op goede gronden berustte. De Raad vond dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische oordeelsvorming en dat de weigering van de WAZ-uitkering aan appellant terecht was. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met D.J. van der Vos als voorzitter, en de beslissing werd in het openbaar uitgesproken.