ECLI:NL:CRVB:2006:AZ3480

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-6871 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van de afwijzing van bijzondere bijstand voor schulden

In deze zaak heeft verzoeker, die woont in Uden, een verzoek ingediend om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 22 november 2005. Dit verzoek betreft de afwijzing van zijn aanvraag voor bijzondere bijstand voor schulden, die ongeveer € 10.000,-- bedroegen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 15 november 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep. Tijdens de zitting op 4 oktober 2006 was verzoeker aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, mr. L. Bovenkamp. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Uden, dat als tegenpartij fungeert, heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de eerdere uitspraak van 22 november 2005 de afwijzing van de aanvraag door het College bevestigde. Het College had in 2003 de aanvraag van verzoeker afgewezen, omdat er volgens hen geen zeer dringende redenen waren om bijzondere bijstand toe te kennen, zoals vereist door de Algemene bijstandswet. De Raad concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de psychische problematiek van verzoeker vóór de eerdere uitspraak aanwezig was. Dit was een belangrijke reden om het verzoek om herziening af te wijzen.

De Raad merkte op dat zelfs als de psychische problematiek eerder aanwezig was, het niet aannemelijk was dat verzoeker zich daar gedurende de gehele procedure niet van bewust was geweest. Dit zou ook leiden tot afwijzing van het verzoek op basis van de wettelijke voorwaarden. De Raad heeft tenslotte geen grond gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door T.G.M. Simons, in aanwezigheid van griffier S.R. Bagga, en werd openbaar uitgesproken op 15 november 2006.

Uitspraak

05/6871 NABW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om herziening van:
[verzoeker], wonende te [woonplaats] (hierna: verzoeker),
inzake de uitspraak van de Raad van 22 november 2005, 04/1945 NABW,
in het geding tussen:
verzoeker
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Uden (hierna: College)
Datum uitspraak: 15 november 2006
I. PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 22 november 2005, 04/1945 NABW.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2006. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. L. Bovenkamp, advocaat te Maastricht. Het College heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
Ingevolge artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
Bij de uitspraak van 22 november 2005 heeft de Raad bevestigd de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 23 maart 2004 op het beroep van verzoeker tegen het besluit van het College van 14 april 2003. Bij het besluit van 14 april 2003 heeft het College gehandhaafd de afwijzing van de aanvraag van verzoeker om bijzondere bijstand voor schulden ten bedrage van ongeveer € 10.000,--. De Raad heeft in de uitspraak van 22 november 2005 onder meer overwogen dat geen sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 15, tweede lid, aanhef en onder b, van de Algemene bijstandswet.
Het verzoek om herziening strekt ertoe dat - alsnog - wordt vastgesteld dat wel sprake was van zeer dringende redenen. Het verzoek is onderbouwd met een rapportage van de psycholoog-psychoanalyticus drs. J.P.M.A. Jans te Uden van 6 september 2006, opgemaakt naar aanleiding van een verzoek van mr. Bovenkamp van 28 april 2006. In de rapportage verklaart drs. Jans:
- dat de psychische situatie van verzoeker zijn leven had kunnen bedreigen in die zin dat hij psychisch had kunnen decompenseren, waarbij sprake zou kunnen zijn van dreigende psychotische reacties,
- dat, tegen de achtergrond van de sociaal-maatschappelijke positie van verzoeker en de geaardheid en de kwetsbaarheid van de persoon, de aanwezigheid van de schuldenlast medisch als niet verantwoord moet worden aangemerkt,
- dat kwijtschelding van de schuld de psychische problematiek zal oplossen.
Ter zitting is namens verzoeker desgevraagd verklaard dat de psychische problematiek van verzoeker niet - veel - eerder naar voren is gebracht, omdat verzoeker zich toentertijd niet bewust was van de ernst van zijn situatie.
De Raad is van oordeel dat op grond van de beschikbare gegevens niet kan worden vastgesteld dat de psychische problematiek waarvan in de rapportage van drs. Jans melding wordt gemaakt, (reeds) vóór de uitspraak van de Raad van 22 november 2005 daadwerkelijk aanwezig was. Uit de rapportage blijkt dit niet. Het gegeven dat verzoeker zich van de ernst van zijn situatie niet bewust was, wijst evenmin in die richting.
Hieruit volgt dat niet is voldaan aan de voorwaarde van artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb, zodat het verzoek om herziening reeds om die reden moet worden afgewezen. Dat de medische situatie van verzoeker inmiddels (wellicht) is verslechterd, kan gegeven het wettelijke stelsel niet tot een ander oordeel leiden.
De Raad merkt voorts op, dat indien wel zou moeten worden aangenomen dat de gestelde psychische problematiek al eerder aanwezig was, niet aannemelijk is dat verzoeker zich daarvan gedurende de gehele periode tussen de aanvraag om bijzondere bijstand en de uitspraak van de Raad van 22 november 2005 niet bewust is geweest en daarvan niet op enig moment in de procedure melding had kunnen maken. In dat geval zou het verzoek om herziening afstuiten op artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad ten slotte geen grond.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S.R. Bagga als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 november 2006.
(get.) T.G.M. Simons.
(get.) S.R. Bagga.
EK2211