ECLI:NL:CRVB:2006:AZ3478

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-1705 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van boete opgelegd aan werkgever wegens overtreding mededelingsverplichting loonsomwijziging

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een werkgever, appellante, tegen een uitspraak van de rechtbank Breda. De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaard. Het Uwv had appellante een boete opgelegd van 37,5% van de verschuldigde premie, omdat zij de mededelingsverplichting met betrekking tot een wijziging in de loonsom niet had nageleefd. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat de overtreding aan de werkgever kan worden toegerekend, ook al was er een derde partij betrokken bij de loonadministratie. De Raad stelt vast dat appellante in de afgelopen vijf jaar meerdere keren de 5%-regeling heeft overtreden, wat haar verantwoordelijkheid voor de naleving van de regels benadrukt. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en bevestigt de opgelegde boete van € 18.648,38. De Raad wijst het beroep op het gelijkheidsbeginsel van appellante af, omdat de door haar aangehaalde vergelijkingsgevallen niet op dezelfde wijze zijn te duiden. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

06/1705 CSV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 9 februari 2006, nr. 05/1250 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 30 november 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F.H.L. Vossen, advocaat te Breda, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2006. Voor appellante is verschenen mr. F.H.L. Vossen voornoemd. Het Uwv heeft zich - met voorafgaand bericht - niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) en de daarop rustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
Appellante exploiteert een bejaardencentrum te [vestigingsplaats]. Bij besluit van 1 oktober 2004 heeft het Uwv aan appellante wegens overtreding van de ingevolge artikel 13, derde lid, van het Loonadministratiebesluit (LAB) opgenomen mededelingsverplichting (hierna: 5% regeling) een boete opgelegd van 37,5% van de alsnog verschuldigde premie, zijnde een bedrag van € 18.648,38. Het namens appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 11 oktober 2005 ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt het standpunt van het Uwv ten grondslag dat sprake is van een derde, aan opzet dan wel grove schuld te wijten overtreding en dat in dat geval met inachtneming van de geldende regelingen inzake boeteoplegging een boete dient te worden opgelegd van 37,5% van het verschil in premie tussen de afrekeningsnota en de voorschotnota. Van een der in artikel 15, tweede lid, van het Besluit toepassing bestuurlijke boeten CSV 2002 genoemde gevallen is volgens het Uwv geen sprake.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit op bezwaar van 11 oktober 2005 ongegrond verklaard. Bij haar uitspraak, waarin appellante is aangeduid als eiseres en het Uwv als verweerder, heeft zij daartoe het volgende overwogen:
"Ingevolge artikel 10, tweede lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) doet de werkgever, met inachtneming van door de minister daaromtrent te stellen regels, opgave van het door de werknemer genoten loon aan het Uwv. Artikel 13, derde lid, van het op voornoemde bepaling gebaseerde Loonadministratiebesluit bepaalt dat de werkgever verplicht is aan het Uwv uit eigen beweging mededeling te doen van elke verandering in de loonsom gedurende het premiebetalingtijdvak, welke er toe leidt dat het feitelijk verloonde bedrag meer dan 5%, doch ten minste een bedrag van € 2.269,-- hoger is dan het loonbedrag waarop de voorschotnota is gebaseerd. Deze mededeling dient te geschieden binnen drie maanden na bedoelde verandering.
Artikel 12, tweede lid, van de CSV bepaalt voorts dat indien de werkgever niet, niet juist of niet volledig aan een op grond van artikel 10, tweede lid, geldende verplichting voldoet het Uwv hem een boete oplegt. Ingevolge het derde lid van deze bepaling bedraagt deze boete, indien sprake is van opzet of grove schuld van de werkgever, ten hoogste 100% van het verschuldigde of het alsnog verschuldigde bedrag aan premie of voorschotpremie.
Ingevolge artikel 4 van het Boetebesluit werkgevers Coördinatiewet Sociale Verzekering (Boetebesluit) legt het Uwv aan de werkgever bij een vergrijp een boete op van 25 % van het verschuldigde of het alsnog verschuldigde bedrag aan premie of voorschotpremie op. Artikel 5, eerste lid, van het Boetebesluit bepaalt dat wanneer binnen vijf jaar sedert het einde van het kalenderjaar waarin op grond van de CSV een boete is opgelegd wederom een verzuim of een vergrijp wordt gepleegd, de boete terzake van dat verzuim of vergrijp verhoogd met 50%. Voorts wordt de boete ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Boetebesluit verhoogd of verlaagd indien de ernst van de gedraging, de mate waarin de werkgever de gedraging verweten kan worden of de omstandigheden waarin de werkgever verkeert daartoe aanleiding geeft. Een en ander is nader uitgewerkt in het Besluit toepassing bestuurlijke boeten Coördinatiewet Sociale Verzekering 2002 (Toepassingsbesluit).
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres op 12 augustus 2002 een loonsomwijzi-ging heeft doorgegeven. Naar het oordeel van verweerder was deze wijziging echter niet voldoende. Volgens deze wijziging zou het totaal aan premieloon voor 2002 € 6.370.000,-- gaan bedragen. Daarop is de voorschotnota aangepast. Bij de eindafrekening bedroeg het premieloon echter € 7.522.124,--. Dit is een verschil van € 1 .152.124,--, hetgeen ruim 18% méér is dan het totaalbedrag waarop de laatste voorschotnota was gebaseerd. Het verweer van eiseres, inhoudende dat zij met de door haar op 12 augustus 2002 doorgegeven wijziging genoegzaam aan haar loonopgaveverplichting heeft voldaan, kan derhalve niet slagen.
Ten aanzien van het verweer, inhoudende dat eiseres hooguit kan worden verweten dat zij in verzuim is geweest heeft verweerder overwogen dat - anders dan bij het niet tijdig indienen van de jaaropgaven - een werkgever in het kader van de 5%-regeling wèl in staat is om direct te zien of de door hem ingeschakelde derden zich voor wat betreft de loonopgaveverplichting van hun taak hebben gekweten. De nalatigheid had eiseres zelf kunnen constateren. Ook nu eiseres twee keer eerder hiervoor een boete had gekregen had eiseres, zo overweegt verweerder, op naleving van deze regel beter moeten letten. Verweerder heeft onder de gegeven omstandigheden geen termen aanwezig geacht om de overtreding ànders dan als een vergrijp aan te merken en/of de boete op een lager bedrag vast te stellen.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, van het Toepassingsbesluit wordt opzet of grove schuld bij overtreding van de 5%-regeling aangenomen indien de werkgever in de vijf jaren voorafgaand aan de overtreding reeds twee of meerdere bestuurlijke boeten heeft opgelegd gekregen ter zake van het niet nakomen van de 5%-regeling. Op 27 maart 2002 is over 2000 een boete opgelegd van € 453,78. Op 26 september 2003 is over 2001 een boete opgelegd van € 638,97. Tegen deze besluiten is geen bezwaar gemaakt. Verder heeft verweerder in de overwegingen betrokken dat op 12 november 1999 aan eiseres een beslissing verzuimregistratie is toegezonden met betrekking tot het jaar 1998.
De rechtbank acht het standpunt van verweerder onjuist noch onredelijk. Ook al worden de werkzaamheden aan een derde uitbesteed, eiseres blijft verantwoordelijk voor het tijdig voldoen aan de loonopgaveverplichting. Met name de twee eerdere beboete overtredingen hadden voor eiseres aanleiding moeten vormen om tot hardere afspraken te komen met SDB teneinde nauwlettender toe te zien op de nakoming van wettelijke verplichtingen, temeer nu eiseres op de hoogte was - althans kon zijn - van de regelgeving en het beleid ten aanzien van beboeting van overtreding van de 5%-regeling en daarmede ook van de consequenties die een derde incident binnen een periode van vijf jaren zou hebben voor de hoogte van het boetebedrag.".
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die de rechtbank tot haar oordeel hebben geleid en neemt deze over.
Hetgeen namens appellante in hoger beroep naar voren is gebracht, heeft de Raad niet tot een andersluidend oordeel kunnen brengen.
De Raad merkt dienaangaande nog het volgende op.
In artikel 6 van het Besluit toepassing bestuurlijke boeten CSV 2002 is neergelegd dat een handelen of nalaten van een derde als gevolg waarvan de werkgever een overtreding pleegt, in beginsel aan de werkgever wordt toegerekend. Indien de werkgever aantoont dat hij in redelijkheid niet had hoeven te twijfelen aan een behoorlijke plichtsvervulling door een derde, wordt de gedraging niet als overtreding van de werkgever aangemerkt. In de toelichting op artikel 6 van voornoemd besluit wordt gesteld dat uitgangspunt is dat de gedragingen van de door de werkgever ingeschakelde derde, al dan niet bij de werkgever in dienst zijnde, geheel aan de werkgever worden toegeschreven. Het uitbesteden van de werkzaamheden, ook al was dit aan een speciaal geëquipeerd bureau dat landelijk werd aanbevolen als zijnde het bureau met voldoende expertise en know-how op dit gebied, bevrijdt de werkgever niet van zijn verantwoordelijkheid voor tijdige en correcte nakoming van zijn administratieve verplichtingen en kan ook niet als excuus dienen voor de overtredingen. Hierbij mag niet uit het oog worden verloren dat appellante in een tijdsbestek van vijf jaar drie maal de 5%-regeling heeft overtreden. Van haar had mogen worden verwacht dat zij - zoal al niet na de eerste overtreding - in ieder geval na de tweede overtreding maatregelen had genomen om herhaling te voorkomen. Dat appellante de behandeling van de desbetreffende boetebesluiten aan voornoemd bureau had overgelaten dient voor haar rekening en risico te blijven. De Raad is dan ook van oordeel dat niet kan worden staande gehouden dat de opgelegde boete niet evenredig is met de ernst van de gedraging en dat de boete derhalve terecht is vastgesteld op € 18.648,38.
Het namens appellante gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat het door appellante ter onderbouwing van dit beroep genoemde geval, waarin sprake was van nalaten van een werknemer van de betrokken vennootschap, niet met dat van appellante te vergelijken is.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de uitspraak van de rechtbank voor bevestiging in aanmerking komt.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van der Net als voorzitter en G. van der Wiel en N.J. van Vulpen-Grootjans als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, uitgesproken in het openbaar op 30 november 2006.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) M. Pijper.
EK1611