ECLI:NL:CRVB:2006:AZ3059

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-4840 WVG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid voor collectief vervoer onder begeleiding op basis van medisch advies

In deze zaak gaat het om de vraag of betrokkene in staat is om vanaf 1 november 2003 onder begeleiding gebruik te maken van een collectieve vervoersvoorziening. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoogeveen (appellant) heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Assen, die het beroep van betrokkene tegen het besluit van appellant op 2 oktober 2003 gegrond verklaarde. Dit besluit hield in dat betrokkene vanaf 1 november 2003 in aanmerking zou komen voor deelname aan het collectief vervoer, maar de rechtbank oordeelde dat het besluit ondeugdelijk was gemotiveerd.

De rechtbank stelde vast dat betrokkene op medische gronden niet in staat werd geacht om deel te nemen aan het collectief vervoer, en dat er geen bewijs was dat haar medische situatie sinds 1998 was verbeterd. Appellant voerde in hoger beroep aan dat de rechtbank ten onrechte extra eisen stelde aan de bewijsvoering en dat het medisch advies van Argonaut B.V. niet voldoende was meegewogen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de medische situatie van betrokkene in 2003 en haar beperkingen van cruciaal belang zijn voor de beoordeling. De Raad concludeerde dat het medisch advies van 19 maart 2003, opgesteld door arts E.J.G. Heller, zorgvuldig tot stand was gekomen en dat er geen medische gegevens waren die de bevindingen van de arts in twijfel trokken. De Raad oordeelde dat appellant zich op dit advies mocht baseren en dat de aangevallen uitspraak niet in stand kon blijven. De Raad verklaarde het beroep ongegrond en zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

04/4840 WVG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoogeveen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 29 juli 2004, 03/970 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene),
en
appellant
Datum uitspraak: 15 november 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. A.F. van den Berg, werkzaam bij Rechtshulp Noord, bureau Drenthe, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2006. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Harms en C.G.M. Pinkert, beiden werkzaam bij de gemeente Hoogeveen. Betrokkene is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Bij besluit op bezwaar van 2 oktober 2003 heeft appellant zijn besluit van 21 mei 2003, waarin aan betrokkene is medegedeeld dat zij vanaf 1 november 2003 in aanmerking komt voor deelname aan het collectief vervoer, met begeleiding, gehandhaafd.
Betrokkene heeft tegen het besluit van 2 oktober 2003 beroep ingesteld. Hiertoe is onder meer aangevoerd dat het medisch advies van 19 maart 2003 van Argonaut B.V., op welk advies appellant zijn besluitvorming heeft gebaseerd, onzorgvuldig tot stand is gekomen, en dat betrokkene als gevolg van haar beperkingen is aangewezen op vervoer per eigen auto.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met bepalingen omtrent proceskosten en griffierecht - het beroep tegen het besluit van 2 oktober 2003 gegrond verklaard en dit besluit wegens een ondeugdelijke motivering vernietigd. Naar het oordeel van de rechtbank is uit een eerder geding tussen partijen gebleken dat betrokkene op grond van medische redenen niet in staat werd geacht om deel te nemen aan het collectief vervoer. Niet is gebleken dat de medische situatie van betrokkene na 1998 is verbeterd, terwijl appellant niet heeft aangegeven waarom betrokkene thans wel in aanmerking komt voor collectief vervoer.
Appellant heeft in hoger beroep onder meer aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de - extra - eis stelt dat het verschil tussen de medische situatie van betrokkene in 2003 ten opzichte van 1999 moet worden verklaard. Voorts is in de aangevallen uitspraak in het geheel niet ingegaan op de inhoud van het medisch advies van 19 maart 2003.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Voor de beantwoording van de vraag of betrokkene in staat is om vanaf 1 november 2003 onder begeleiding gebruik te maken van een collectieve vervoersvoorziening, zijn de medische situatie van betrokkene in 2003 en de door haar op dat moment ondervonden beperkingen van doorslaggevend belang.
Appellant heeft zijn besluit gebaseerd op een daartoe door Argonaut B.V. op 19 maart 2003 uitge-bracht advies. Dit advies is op zorgvuldige wijze tot stand gekomen. De arts van Argonaut B.V., E.J.G. Heller, is blijkens het advies bij betrokkene op huisbezoek geweest en heeft bij de huisarts van betrokkene informatie opgevraagd. Voorts zijn bij de totstandkoming van het advies ook de beperkingen van betrokkene in de vorm van bewustzijnsdalingen in aanmerking genomen. De Raad is ook niet gebleken dat het advies van 19 maart 2003 inhoudelijk onjuist is. Door betrokkene zijn geen (medische) stukken ingezonden op grond waarvan aannemelijk is dat zij niet in staat is om, onder begeleiding, gebruik te maken van het collectief vervoer. Dit kan evenmin worden af-geleid uit het feit dat in voorgaande jaren aan betrokkene een vervoerskostenvergoeding voor het gebruik van de eigen auto is toegekend. Weliswaar is in een eerder geding als vaststaand aange-nomen dat betrokkene in de in dat geding van belang zijnde periode (vóór de periode thans in ge-ding) voor haar vervoer was aangewezen op gebruik van haar eigen auto, maar in dat geding was niet de medische noodzaak maar slechts de hoogte van de autokostenvergoeding voorwerp van ge-schil. Uit de op de toekenning van de autokostenvergoeding betrekking hebbende gedingstukken blijkt niet dat er destijds op medische gronden beletselen waren voor het gebruik van het collectief vervoer. De Raad stelt vast dat er geen medische gegevens zijn die twijfel doen rijzen aan de be-vindingen van de arts Heller van Argonaut B.V.. Appellant heeft zich bij zijn besluitvorming dan ook op het medisch advies van 19 maart 2003 mogen en kunnen baseren.
Het vorenstaande betekent dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep ongegrond verklaren.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en F.A.M. Stroink als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Renden als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 november 2006.
(get.) T.G.M. Simons.
(get.) M. Renden.
EK1611