ECLI:NL:CRVB:2006:AZ3007

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-31 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Korting op bijstandsuitkering wegens niet meewerken aan arbeidsinschakeling onderzoek

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, die het beroep ongegrond verklaarde. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Wageningen had op 16 maart 2005 besloten om de bijstandsuitkering van appellant gedurende de maand april 2005 met 30% te verlagen. Dit besluit was genomen omdat appellant niet had meegewerkt aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, wat in strijd was met zijn wettelijke verplichtingen. De rechtbank oordeelde dat het College terecht had gehandeld en bevestigde de verlaging van de bijstand.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 15 november 2006 behandeld. Tijdens de zitting op 4 oktober 2006 was appellant aanwezig, terwijl het College werd vertegenwoordigd door mr. M.M.A. Rijnders. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen en verwees naar de eerdere uitspraak van de rechtbank voor een gedetailleerd overzicht.

De Raad concludeerde dat het College de bijstandsuitkering terecht had verlaagd, op basis van artikel 7, tweede lid, aanhef en onder b, van de Maatregelverordening WWB in samenhang met artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van dezelfde verordening. Appellant had herhaaldelijk niet gereageerd op uitnodigingen van het reïntegratiebureau, wat zijn verplichting om mee te werken aan het onderzoek in gevaar bracht. De Raad oordeelde dat de persoonlijke en financiële omstandigheden van appellant geen reden waren om het besluit van het College niet in stand te houden.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van griffier S.R. Bagga.

Uitspraak

06/31 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 22 november 2005, 05/2484
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Wageningen
(hierna: College)
Datum uitspraak: 15 november 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2006. Appellant is verschenen en het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.M.A. Rijnders, werkzaam bij de gemeente Wageningen.
II. OVERWEGINGEN
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden en voor de toepasselijke algemeen verbindende voorschriften verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Bij besluit van 16 maart 2005 heeft het College de aan appellant verleende bijstand gedurende de maand april 2005 verlaagd met 30%. Daaraan heeft het College ten grondslag gelegd dat appellant in strijd met de op hem rustende wettelijke verplichting niet heeft meegewerkt aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
Bij besluit van 16 juni 2005 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van
16 maart 2005 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Vaststaat dat appellant herhaaldelijk, laatstelijk op 3 februari 2005, niet is verschenen op de uitnodigingen van het door het College ingeschakelde reïntegratiebureau
Alexander Calder. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant daarmee heeft gehandeld in strijd met de in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet werk en bijstand neergelegde verplichting om mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Voorts is de Raad met de rechtbank van oordeel dat de door appellant aangevoerde persoonlijke en financiële omstandigheden geen aanleiding geven voor de vaststelling dat het besluit van 16 juni 2005 niet (ongewijzigd) in stand kan blijven. Aan hetgeen de rechtbank hieromtrent heeft overwogen voegt de Raad nog het volgende toe.
Uit de gedingstukken en ook uit het verhandelende ter zitting leidt de Raad af dat appellant niet op de desbetreffende uitnodigingen is verschenen omdat hij het door het College ingezette reïntegratietraject niet zinvol achtte en hij reeds doende was om voorbereidingen te treffen om een zelfstandige werkkring op te starten. De Raad beklemtoont in dit verband dat het niet aan appellant is om te besluiten niet (meer) mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot reïntegratie. Dat er naar de mening van appellant geen resultaat zou zijn te verwachten van een dergelijk onderzoek, doet daar hoe dan ook niet aan af. Voorts vormt ook een op eigen initiatief ontplooide inspanning tot reïntegratie geen gerechtvaardigde reden om medewerking te weigeren aan een door het bevoegde bestuursorgaan ingesteld reïntegratieonderzoek.
Op grond van het voorgaande is de Raad met de rechtbank van oordeel dat het College terecht met toepassing van artikel 7, tweede lid, aanhef en onder b, van de toepasselijke Maatregelverordening WWB in samenhang met artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Maatregelverordening WWB de bijstand gedurende één maand met 30% van de toepasselijke bijstandsnorm heeft verlaagd. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S.R. Bagga als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 november 2006.
(get.) T.G.M. Simons.
(get.) S.R. Bagga.
BKH 141106