[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 8 mei 2006, 05/3205 (hierna: aangevallen uitspraak),
de naamloze vennootschap VGZ Zorgverzekeraar N.V., als rechtsopvolgster van de Stichting Ziekenfonds VGZ, gevestigd te Eindhoven (hierna: VGZ),
Datum uitspraak: 15 november 2006
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
VGZ heeft een verweerschrift ingediend.
VGZ heeft een aan appellante gericht besluit van 13 juni 2006 aan de Raad gezonden.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 4 oktober 2006, waar partijen - wat appellante betreft met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen.
Bij brief van 22 maart 2005 hebben de plastisch chirurgen drs. X.R. Bakker en prof. dr. P.H.M. Spauwen namens appellante verzocht om toestemming voor een abdominoplastiek.
VGZ heeft die aanvraag bij besluit van 15 april 2005 afgewezen.
Bij brief van 18 mei 2005 hebben de plastisch chirurgen drs. P. Hupkens en prof. dr. P.H.M. Spauwen VGZ verzocht de afwijzing te heroverwegen.
VGZ heeft dit verzoek aangemerkt als een nieuwe aanvraag en heeft deze aanvraag met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bij besluit van 25 mei 2005 afgewezen.
Op 9 juni 2005 en 23 juni 2005 heeft appellante aan VGZ brieven gezonden.
VGZ heeft bij besluit van 1 september 2005 de brief van appellante van 9 juni 2005 als bezwaarschrift aangemerkt, dit bezwaar voor zover gericht tegen het besluit van 15 april 2005 niet-ontvankelijk en voor zover gericht tegen het besluit van 25 mei 2005 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met een bepaling omtrent het griffierecht - het beroep gegrond verklaard en het besluit van 1 september 2005 vernietigd. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de brief van 18 mei 2005 als bezwaarschrift moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft vervolgens opgemerkt dat een en ander niet betekent dat VGZ de abdominoplastiek gaat vergoeden, aangezien VGZ nu een nieuw besluit op het bezwaar van appellante zal moeten nemen.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij stelt zich op het standpunt dat de abdominoplastiek wel vergoed moet worden.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft VGZ bij besluit van 13 juni 2006 het besluit van 25 mei 2005 ingetrokken en het bezwaar tegen het besluit van 15 april 2005 ongegrond verklaard. Dit berust op het standpunt dat artikel 2, tweede lid, van de Regeling medisch-specialistische zorg (hierna: Regeling) verstrekking voor ziekenfondsrekening van een abdominoplastiek expliciet uitsluit.
De Raad stelt allereerst vast dat, gelet op de artikelen 6:18, 6:19 en 6:24 van de Awb, het besluit van 13 juni 2006 bij de beoordeling moet worden betrokken. Dit betekent dat het door appellante tegen het - door de rechtbank vernietigde - besluit van 1 september 2005 ingestelde beroep geacht wordt mede te zijn gericht tegen het besluit van 13 juni 2006.
Vervolgens stelt de Raad vast dat appellante geen (proces)belang (meer) heeft bij het hoger beroep, zodat dit niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Met betrekking tot het beroep tegen het besluit van 13 juni 2006 overweegt de Raad als volgt.
Met ingang van 1 januari 2006 is de Ziekenfondswet (hierna: Zfw) ingetrokken en is de Zorgverzekeringswet in werking getreden. Ingevolge artikel 2.1.2, eerste lid, van de Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet blijft ten aanzien van aanspraken, rechten en verplichtingen welke bij of krachtens de Zfw zijn ontstaan voor het tijdstip van intrekking van die wet, dan wel na dat tijdstip zijn ontstaan ter zake van de afwikkeling van die wet, het recht van toepassing zoals dat gold voorafgaand aan dat tijdstip, behoudens voor zover terzake in de Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet afwijkende regels zijn gesteld. Gelet op het voorgaande moet het besluit van 13 juni 2006 worden beoordeeld aan de hand van de Zfw en de daarop berustende bepalingen.
Blijkens artikel 8, eerste lid, van de Zfw hebben verzekerden ingevolge de ziekenfondsverzekering aanspraak op verstrekkingen ter voorziening in hun geneeskundige verzorging, voor zover met betrekking tot die zorg geen aanspraak bestaat ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Aard, inhoud en omvang van deze verstrekkingen zijn nader uitgewerkt bij en krachtens het op artikel 8, tweede lid, van de Zfw berustende Verstrekkingenbesluit ziekenfondsverzekering (hierna: Verstrekkingenbesluit). Ingevolge artikel 12, derde lid, van het Verstrekkingenbesluit kan bij ministeriële regeling de omvang van de medisch-specialistische zorg worden beperkt en kan de aanspraak daarop afhankelijk worden gesteld van daarbij te stellen voorwaarden.
Met ingang van 1 januari 2005 bestaat, gelet op artikel 2, tweede lid, aanhef en onder b, van de Regeling geen aanspraak op behandeling van plastisch-chirurgische aard indien die behandeling een abdominoplastiek of liposuctie van de buik omvat.
Volgens vaste rechtspraak - zie onder meer de uitspraak van de Raad van 26 april 2000 (LJN: AE9287) - behelzen de Zfw en de daarop berustende regelingen een gesloten systeem van de ten laste van de in deze wet geregelde verzekering komende verstrekkingen, in die zin dat in beginsel op geen andere verstrekkingen aanspraak bestaat dan in deze regelgeving is bepaald. Ten aanzien van medisch-specialistische zorg stelt de Raad verder vast dat aan dit gesloten systeem vorm en inhoud is gegeven door het bepaalde in artikel 12 van het Verstrekkingenbesluit en de daarop berustende Regeling, waarin een limitatieve en nauw omschreven opsomming van hulpmiddelen is gegeven en de gevallen waarin daarop - al dan niet - aanspraak bestaat. Voorts vloeit uit de vaste jurisprudentie van de Raad - zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 oktober 2000 (LJN: AA9346) - voort dat in de aard van een dergelijk enumeratief en limitatief systeem van aanspraken besloten ligt dat er in beginsel geen ruimte is voor een extensieve interpretatie van de daarin geregelde aanspraken en gevallen.
Uit het feit dat de Regeling niet voorziet in aanspraken op een behandeling in de vorm van een abdominoplastiek, volgt dat VGZ bij het besluit van 13 juni 2006 terecht de afwijzing van de aanvraag om toestemming voor een abdominoplastiek heeft gehandhaafd. Het beroep van appellante tegen het besluit van 13 juni 2006 moet daarom ongegrond worden verklaard.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 13 juni 2006 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S.R. Bagga als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 november 2006.