ECLI:NL:CRVB:2006:AZ2968

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/3860 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet verschoonbare termijnoverschrijding bij indienen bezwaarschrift tegen besluit tot opschorting bijstandsrecht

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, die op 31 mei 2005 het beroep van appellante tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rucphen ongegrond verklaarde. Het College had op 13 juli 2004 het recht op bijstand van appellante met ingang van 1 april 2004 opgeschort. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het College verklaarde dit bezwaar op 25 november 2004 niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarop appellante in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 7 november 2006 behandeld. Tijdens de zitting op 15 augustus 2006 waren partijen niet verschenen. De Raad oordeelde dat het bezwaarschrift van appellante niet tijdig was ingediend en dat er geen sprake was van verschoonbare termijnoverschrijding. Appellante had aangevoerd dat zij door de afwezigheid van haar dochter, die op vakantie was, niet in staat was om hulp te vragen bij het indienen van het bezwaar. De Raad oordeelde echter dat appellante zich ook had kunnen wenden tot een rechtshulpverlener en dat er geen beletselen waren om dit te doen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier.

Uitspraak

05/3860 NABW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 31 mei 2005, 04/2570 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rucphen (hierna: College)
Datum uitspraak: 7 november 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.F.M. Gulickx, advocaat te Breda, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 15 augustus 2006, waar partijen niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 13 juli 2004 heeft het College het recht op bijstand van appellante met ingang van 1 april 2004 opgeschort.
Appellante heeft bij brief van 27 oktober 2004, door het College ontvangen op 28 oktober 2004, bezwaar gemaakt tegen het besluit van 13 juli 2004.
Bij besluit van 25 november 2004 heeft het College het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens, niet verschoonbare, termijnoverschrijding.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het beroep van appellante tegen het besluit van 25 november 2004 ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en daarbij de in beroep aangevoerde gronden herhaald.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Tussen partijen is niet in geschil en ook voor de Raad staat vast dat het bezwaarschrift tegen het besluit van 13 juli 2004 niet tijdig is ingediend.
Ingevolge artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank, en de daaraan ten grondslag gelegde - uitvoerige - overwegingen, dat het College zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. De Raad voegt daaraan toe, dat hij aan het gegeven dat de dochter van appellante gedurende de gehele bezwaartermijn op vakantie is geweest en appellante derhalve niet de mogelijkheid had haar om hulp te vragen (zoals zij ook eerder had gedaan bij het maken van bezwaar), niet de door appellante gewenste betekenis toekent. Appellante had zich immers kunnen wenden tot een rechtshulpverlener. Niet is gebleken van beletselen daarvoor.
Het hoger beroep slaagt derhalve niet. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, komt voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 november 2006.
(get.) T.G.M. Simons.
(get.) M. Pijper.