ECLI:NL:CRVB:2006:AZ2936

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/6143 WAO en 04/6144 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.S.E. Wulffraat-van Dijk
  • M.C.M. van Laar
  • F.A.M. Stroink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ziekengeld na herhaalde ziekmelding en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen twee uitspraken van de rechtbank Arnhem, waarin de beroepen tegen besluiten van het Uwv ongegrond zijn verklaard. Appellant, die in het verleden werkzaam was als systeembeheerder, heeft zich ziek gemeld met diverse klachten, waaronder concentratiestoornissen, na een auto-ongeval in 2000. Het Uwv heeft op basis van medische beoordelingen, waaronder die van bezwaarverzekeringsarts Van Gulick, geconcludeerd dat appellant niet arbeidsongeschikt was en heeft zijn aanvragen voor een WAO-uitkering en ziekengeld geweigerd.

De Centrale Raad van Beroep heeft de medische gegevens en de beoordelingen van de verzekeringsartsen zorgvuldig bekeken. De Raad oordeelt dat de beperkingen die voor appellant zijn aangenomen, adequaat zijn vastgesteld en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van de artsen. De Raad wijst erop dat appellant, ondanks zijn klachten, in staat was om cursussen te geven en rondleidingen te verzorgen, wat niet wijst op ernstige problematiek. De Raad bevestigt de besluiten van het Uwv en oordeelt dat appellant in staat was om zijn functie als systeembeheerder/helpdeskmedewerker te vervullen.

De Raad concludeert dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een WAO-uitkering toe te kennen en dat de weigering van ziekengeld per 16 juli 2003 ook terecht was. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

04/6143 WAO en 04/6144 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen twee uitspraken van de rechtbank Arnhem van 24 september 2004, 03/1497 (hierna: uitspraak 1) en 03/2567 (hierna: uitspraak 2),
in de gedingen tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 22 november 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft J.R. Beukema, werkzaam bij Juricon Adviesgroep te Assen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2006. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door Beukema. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. Smid.
II. OVERWEGINGEN
Appellant is van 1990 tot 1997 werkzaam geweest in het onderwijs. Daarna heeft hij via een uitzendbureau gewerkt als systeembeheerder. Op 16 juni 2000 heeft hij als gevolg van een auto-ongeval een whiplash doorgemaakt. Nadien heeft hij zijn werk hervat tot 18 december 2001. Sedertdien ontving appellant een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW). Op 8 januari 2002 heeft appellant zich vanuit die situatie ziek gemeld met multiple klachten, waaronder klachten van hoofdpijn, nek-, schouder- en rugpijn, moeheid en concentratiestoornis. Na onderzoek op 18 november 2002 heeft verzekeringsarts
G. Abeling op basis van de diagnoses dyslexie, taalontwikkelingsstoornis en ADHD voor appellant psychische beperkingen aangenomen en die neergelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Arbeidsdeskundige R.J. Hollander heeft blijkens zijn rapport van 23 januari 2003 appellant met deze beperkingen primair geschikt geacht voor het eigen werk van systeembeheerder/helpdeskmedewerker en subsidiair voor gangbare functies. Beide beoordelingen leidden tot een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 15%. In overeenstemming hiermee heeft het Uwv bij besluit van 30 januari 2003 geweigerd appellant per 1 januari 2003 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen.
In het kader van het tegen het besluit van 30 januari 2003 gemaakte bezwaar is appellant op de hoorzitting gezien door bezwaarverzekeringsarts F.J.J. van Gulick. Deze bevestigde, mede op basis van dossieronderzoek, de voor appellant aangenomen beperkingen. Bij besluit van 5 juni 2003 (hierna: bestreden besluit 1) heeft het Uwv de bezwaren van appellant ongegrond verklaard.
Op 5 juni 2003 heeft appellant, die nog een WW-uitkering ontving, zich weer ziek gemeld. Na onderzoek op 2 juli 2003 heeft een verzekeringsarts appellant op 7 juli 2003 per 16 juli 2003 hersteld verklaard. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van
16 juli 2003 appellant per die datum verdere uitkering van ziekengeld geweigerd. In bezwaar is appellant weer gezien door bezwaarverzekeringsarts Van Gulick, die mede op basis van informatie van de behandelend neuroloog dr. R.H. Boerman concludeerde dat de beperkingen van appellant niet waren toegenomen en dat hij nog steeds geschikt was voor zijn eigen werk. In overeenstemming hiermee heeft het Uwv bij besluit van 2 oktober 2003 (hierna: bestreden besluit 2) het bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
Namens appellant is in hoger beroep aangevoerd dat hij nog steeds concentratie- en geheugenstoornissen heeft. Daardoor kan hij geen enkele arbeid verrichten. Appellant heeft een neuropsychologisch onderzoek geëntameerd om zijn cognitieproblematiek te objectiveren.
Bestreden besluit 1
De Raad stelt vast dat de primaire verzekeringsarts informatie heeft gevraagd en verkregen van de huisarts van appellant, de behandelend psychiater en de behandelend logopedist en dat hij appellant heeft onderzocht. In bezwaar zijn door appellant geen nadere medische stukken ingediend. De Raad acht het medisch onderzoek zorgvuldig.
De Raad ziet in de door appellant in beroep en in hoger beroep overgelegde nadere medische informatie geen aanleiding voor twijfel aan de voor hem in de FML van 18 november 2002 vastgestelde beperkingen. Uit de in eerste aanleg ingezonden brieven van neuroloog Boerman van 21 juli 2003 en 3 februari 2004 maakt de Raad op dat appellant begin 2003 voor het eerst door deze neuroloog is gezien. Boerman constateerde naast het whiplashsyndroom een ulnarisprikkeling. Een MRI-scan liet echter geen afwijkingen zien. Voorts twijfelde Boerman aan de diagnose ADHD. Na nader onderzoek is die diagnose gewijzigd in een milde vorm van het syndroom van Gilles de la Tourette. Boerman geeft aan dat appellant nog steeds last heeft van nekpijn, die de nekfunctie beperkt, en van aandachts- en geheugenstoornissen. Hij beveelt fysiotherapie aan.
Uit het in hoger beroep overgelegde rapport van neuropsycholoog dr. P.G.J. Ganzevles van 28 januari 2005 blijkt dat bij appellant nog immer sprake was van een traagheid in het opnemen en verwerken van informatie, een probleem met informatieordening en vermoeidheid.
Bezwaarverzekeringsarts Van Gulick heeft in zijn reactie hierop bij brief van 8 mei 2006 overwogen dat voor appellant op basis van het onderliggend medisch substraat, waaronder een toestand van “zo zijn”, beperkingen zijn aangenomen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren. Hij acht voorts van belang dat het ongeval in 2000 loonvormende arbeid in de automatisering voor appellant niet onmogelijk heeft gemaakt. Hij stelt dat onverklaarde fysieke klachten zeer wel kunnen voortkomen uit cognitieve stoornissen, maar klachten op zich impliceren geen noodzaak tot aanname van arbeidsbeperkingen. Van Gulick meent dat de uiteenlopende klachten destijds voldoende zijn gewogen en in beperkingen vertaald.
De Raad ziet in de medische gegevens onvoldoende aanleiding vorenvermeld standpunt van Van Gulick niet te volgen. De resultaten van het neuropsychologisch onderzoek, dat pas in 2005 plaatsvond, geven geen aanleiding voor de conclusie dat voor appellant per 7 januari 2003 te geringe beperkingen zijn aangenomen, zeker nu de bevindingen van de neuropsycholoog overeenkomen met de bevindingen van de psychiater en de logopedist in 2002 en de verzekeringsartsen bij het opstellen van de FML met deze bevindingen rekening hebben gehouden. Bovendien wijst het activiteitenniveau van appellant - hij geeft cursussen en verzorgt rondleidingen - niet op ernstiger problematiek.
De Raad is dan ook van oordeel dat appellant, gelet op de voor hem aangenomen beperkingen, in staat moest worden geacht ten tijde in geding de functie systeembeheerder/helpdeskmedewerker zoals beschreven in voormeld rapport van Hollander, zij het bij een andere werkgever, te vervullen. Gelet hierop heeft het Uwv terecht geweigerd appellant een WAO-uitkering toe te kennen. Het hoger beroep slaagt dan ook niet en uitspraak 1 dient te worden bevestigd.
Bestreden besluit 2
De Raad ziet geen grond voor twijfel aan het oordeel van de (bezwaar)verzekeringsarts dat de beperkingen van appellant op en na 16 juli 2003 niet waren toegenomen ten opzichte van het onderzoek van januari 2003. De door appellant ingezonden informatie van de behandelend fysiotherapeut heeft betrekking op de periode van 25 augustus 2003 tot en met 26 november 2003, derhalve op de periode na de hersteldverklaring, en kan reeds daarom in dit geding geen rol spelen. Ook de informatie van neuroloog Boerman in zijn brief van 21 juli 2003 rechtvaardigt niet de conclusie dat appellant op en na
16 juli 2003 meer beperkingen had dan in de FML van 18 november 2002 is aangenomen. Gelet hierop moest appellant op en na 16 juli 2003 in staat worden geacht zijn arbeid van systeembeheerder/helpdesmedewerker te verrichten.
Het vorenstaande leidt tot conclusie dat het Uwv terecht aan appellant per 16 juli 2003 uitkering van ziekengeld heeft geweigerd. Derhalve komt ook uitspraak 2 voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk als voorzitter en M.C.M. van Laar en F.A.M. Stroink als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.J. Janssen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 november 2006.
(get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk.
(get.) J.J. Janssen.