ECLI:NL:CRVB:2006:AZ2907
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vergoeding griffierecht in hoger beroep bij beëindiging bijstandsuitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven niet-ontvankelijk werd verklaard. Appellant ontving een bijstandsuitkering en heeft op 25 september 2004 de Dienst Werk, Zorg en Inkomen van de gemeente Eindhoven geïnformeerd dat hij per 1 oktober 2004 werk had gevonden, met het verzoek om zijn uitkering te beëindigen. Het College heeft vervolgens de uitkering per 1 oktober 2004 beëindigd, maar verzocht appellant om bewijs van zijn werk. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit verzoek, maar het College verklaarde het bezwaar ongegrond.
De rechtbank heeft het beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaard, omdat het College ter zitting had verklaard het bewijs niet langer te verlangen. De rechtbank oordeelde ook dat er geen grond was om het door appellant betaalde griffierecht te vergoeden. Appellant ging in hoger beroep en vroeg om een principiële uitspraak over de rechtmatigheid van het bewijsverzoek van het College en om vergoeding van het griffierecht.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen procesbelang meer was voor appellant, aangezien het College het bewijs niet meer verlangde. De Raad bevestigde de niet-ontvankelijkheid van het beroep, maar was het eens met appellant dat de rechtbank had moeten bepalen dat het griffierecht vergoed moest worden, gezien de omstandigheden van de zaak. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover het de vergoeding van het griffierecht betrof en bepaalde dat de gemeente Eindhoven het griffierecht aan appellant moest vergoeden.