ECLI:NL:CRVB:2006:AZ2519
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vaststelling van WAO-dagloon met terugwerkende kracht en vergoeding van rente
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant) tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht van 7 januari 2005. De zaak betreft de vaststelling van het WAO-dagloon van betrokkene, die met terugwerkende kracht is verhoogd. Appellant had eerder aan betrokkene een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, maar na een verzoek van betrokkene in 2002 werd het dagloon verhoogd. Appellant kende ook wettelijke rente toe, maar betrokkene was van mening dat hij recht had op een hogere rentevergoeding.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 31 augustus 2006 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit van appellant niet in stand kon blijven, omdat appellant verzuimd had rente over rente toe te kennen. De rechtbank had het besluit terecht vernietigd, maar op onjuiste gronden. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak, met de opdracht aan appellant om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van betrokkene, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak.
Daarnaast werd appellant veroordeeld in de proceskosten van betrokkene, die zijn begroot op € 644,--. De uitspraak benadrukt het belang van correcte rentevergoeding in het kader van nabetalingen en de verantwoordelijkheden van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in dergelijke gevallen.