ECLI:NL:CRVB:2006:AZ2516
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verhoging van het WAO-dagloon met volledig terugwerkende kracht en vergoeding rente (over rente)
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant) tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 6 januari 2005. De rechtbank had geoordeeld dat appellant wettelijke rente moest vergoeden aan betrokkene, die een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontving. Appellant had eerder, op 4 maart 1988, aan betrokkene een uitkering toegekend, maar na een verzoek van betrokkene in 2001, had appellant het WAO-dagloon met terugwerkende kracht verhoogd. De rechtbank oordeelde dat appellant vanaf 14 dagen na 17 mei 2001 wettelijke rente moest vergoeden, maar appellant was van mening dat de gevolgen van een onrechtmatig besluit voor risico van betrokkene moesten komen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 31 augustus 2006 behandeld. Tijdens de zitting is gebleken dat appellant verzuimd had rente over rente toe te kennen, wat de rechtbank terecht had vastgesteld. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, maar oordeelde dat deze op onjuiste gronden was vernietigd. De Raad oordeelde dat appellant een nieuw besluit moest nemen op het bezwaar van betrokkene, waarbij de kosten van de rechtsbijstand van betrokkene, ter hoogte van € 644,--, door appellant vergoed moesten worden. De Raad benadrukte dat de wijziging van de ingangsdatum voor de vergoeding van wettelijke rente niet leidde tot een slechtere positie voor betrokkene, en dat de heroverweging van het besluit binnen de kaders van de Algemene wet bestuursrecht viel.
De uitspraak van de Raad is gedaan door G. van der Wiel, in tegenwoordigheid van C.M.T. Kruls als griffier. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank, maar legt de verantwoordelijkheid voor het nemen van een nieuw besluit bij appellant.