ECLI:NL:CRVB:2006:AZ2096

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/2742 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Janssen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling ouderlijke bijdrage 2002 in hoger beroep

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 28 april 2005, waarin het beroep van appellant tegen het besluit van de Informatie Beheer Groep (IB-Groep) ongegrond werd verklaard. De IB-Groep had op 20 maart 2004 de veronderstelde ouderlijke bijdrage voor het jaar 2002 vastgesteld voor de dochter van appellant. Appellant heeft in zijn hoger beroep aangevoerd dat hij sinds 1998 geen contact meer heeft gehad met zijn dochter en dat hij niet verplicht kan worden om haar studie te bekostigen.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de veronderstelde ouderlijke bijdrage niet bedoeld is als een rechtens afdwingbare verplichting voor ouders om financieel bij te dragen aan de studie van hun kinderen. De Raad legt uit dat deze bijdrage slechts een rekeneenheid is die nodig is om te bepalen of de studerende aanspraak kan maken op een aanvullende beurs. Dit betekent dat de vastgestelde bijdrage niet gelijkstaat aan een verplichting voor appellant om daadwerkelijk geld aan zijn dochter te betalen.

Tijdens de zitting op 29 september 2006 was appellant niet aanwezig, terwijl de IB-Groep vertegenwoordigd was door mr. drs. E.H.A. van den Berg. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep van appellant geen doel treft en bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank. Er zijn geen termen aanwezig voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door J. Janssen en in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri als griffier op 10 november 2006.

Uitspraak

05/2742 WSF
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 28 april 2005, kenmerk 04/1268 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna IB-Groep)
Datum uitspraak: 10 november 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De IB-Groep heeft een verweerschrift ingediend.
Bij schrijven van 24 augustus 2006 heeft appellant nogmaals aandacht gevraagd voor zijn benarde financiële positie.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2006. Appellant is niet verschenen. De IB-Groep was vertegenwoordigd door mr. drs. E.H.A. van den Berg.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 20 maart 2004 (Bericht Ouder 2002, nr. 1) heeft de IB-Groep de veronderstelde ouderlijke bijdrage 2002 voor appellants dochter [naam dochter] vastgesteld.
Bij besluit van 18 juni 2004 (hierna: het bestreden besluit) heeft de IB-Groep appellants bezwaarschrift tegen het besluit van 20 maart 2004 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Appellant heeft zowel in bezwaar als in beroep als in hoger beroep aangevoerd dat hij vanaf 1998 niet meer met zijn dochter heeft gesproken en dat niemand hem kan verplichten haar studie te bekostigen.
Zowel in het bestreden besluit als in de aangevallen uitspraak is benadrukt dat met het vaststellen van de veronderstelde ouderlijke bijdrage niet is bedoeld een rechtens afdwingbare plicht voor een ouder in het leven te roepen om een financiële bijdrage te leveren aan zijn studerend kind.
Ook de Raad kan slechts beklemtonen dat de veronderstelde ouderlijke bijdrage niets anders is dan een rekeneenheid die nodig is om te bepalen of, en zo ja tot welk bedrag, de studerende aanspraak heeft op een aanvullende beurs. Het is dus niet een geldbedrag dat appellant aan zijn dochter zou moeten betalen.
Het hoger beroep treft derhalve geen doel. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
Er zijn geen termen aanwezig voor vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 november 2006.
(get.) J. Janssen.
(get.) M.H.A. Uri.