ECLI:NL:CRVB:2006:AZ1940

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-7243 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van WW-uitkering en vaststelling van dagloon in geval van seizoenarbeid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de toekenning van een WW-uitkering aan appellante werd behandeld. Appellante, die sinds 8 juni 1999 uitsluitend in het zomerseizoen werkzaam is voor een reisbureau in Spanje, heeft op 18 oktober 2004 opnieuw een WW-uitkering aangevraagd na afloop van het seizoen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft haar aanvraag beoordeeld en op 15 maart 2005 het bezwaar van appellante ongegrond verklaard, met betrekking tot de toepassing van artikel 12, tweede lid, van de Dagloonregels Invoeringswet Stelselherziening Sociale Zekerheid (IWS). De rechtbank heeft deze beslissing bevestigd, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft het geschil beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de relevante bepalingen. De Raad concludeert dat appellante niet voldoende schriftelijke bewijzen heeft overgelegd van sollicitaties die zij heeft verricht om buiten het seizoen werk te vinden. De Raad wijst erop dat de sollicitaties die na de referteperiode zijn gedaan, niet relevant zijn voor de beoordeling van de WW-aanvraag. De Raad heeft de stelling van appellante dat er bij de aanvraag geen vragen werden gesteld over sollicitatieactiviteiten in de referteperiode verworpen, en benadrukt dat het van belang is dat aanvragers sollicitaties opgeven vanaf het moment dat zij weten dat zij aanspraak kunnen maken op een uitkering.

De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellante uit eigen keuze afwisselend wel en niet werkzaam is geweest. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan door G. van der Wiel, met R.E. Lysen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 26 oktober 2006. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

05/7243 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 november 2005, 05/1798 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 26 oktober 2006.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Koolhoven, werkzaam bij DAS rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting is ter behandeling aan de orde gesteld op 14 september 2006. Partijen zijn aldaar met voorafgaand schriftelijk bericht niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
Voor een overzicht van de in dit geding relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
Appellante is sinds 8 juni 1999 uitsluitend in het zomerseizoen werkzaam voor een reisbureau in Spanje. Na afloop van het seizoen 2004 vraagt appellante met ingang van 18 oktober 2004 (wederom) een WW-uitkering aan. Appellante is naar aanleiding van deze WW-aanvraag aangemerkt als seizoenarbeidster.
Bij besluit van 15 maart 2005 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het primaire besluit van 7 januari 2005, waarbij aan appellante met ingang van 18 oktober 2004 een WW-uitkering is toegekend, voor zover het de toepassing van artikel 12, tweede lid, van de Dagloonregels Invoeringswet Stelselherziening Sociale Zekerheid (IWS) betreft, ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak geoordeeld dat het Uwv in het onderhavige geval terecht toepassing heeft gegeven aan artikel 12, tweede lid, Dagloonregels IWS. De Raad onderschrijft dit oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen.
Anders dan appellante heeft de Raad op grond van de gedingstukken niet anders kunnen vaststellen dan dat genoegzame schriftelijke bewijzen van een voldoende aantal sollicitaties om buiten het seizoen werkzaam te zijn ten tijde van het refertejaar van 20 oktober 2003 tot 17 oktober 2004 ontbreken. De sollicitaties die nadien zijn verricht kunnen daar niet aan afdoen. De stelling van appellante dat bij de WW-aanvraag geen vragen werden gesteld over sollicitatieactiviteiten in de referteperiode kan de Raad niet volgen. Blijkens de onder de gedingstukken behorende vragenlijst met betrekking tot sollicitatieactiviteiten staat bovenaan vermeld dat het in verband met de uitkeringsaanvraag van belang is dat de aanvrager in ieder geval sollicitaties opgeeft vanaf het moment dat de aanvrager weet dat aanspraak zou moeten worden gemaakt op een uitkering, bijvoorbeeld vanwege (dreigende) werkloosheid. De Raad merkt hierbij nog op dat, gelet op het feit dat over hetzelfde onderwerp al een eerdere beroepszaak is geweest waarbij met betrekking tot de toekenning van een WW-uitkering met ingang van 28 oktober 2003 eveneens op grond van artikel 12 Dagloonregels IWS het dagloon evenredig was verminderd, het appellante inmiddels genoegzaam duidelijk moet zijn geweest dat zij verifieerbare sollicitatieactiviteiten naar opvularbeid tussen de seizoenen diende te verrichten. Op goede gronden kan derhalve worden geoordeeld dat appellante uit eigen verkiezing afwisselend wel en niet werkzaam is geweest.
In het vorenstaande ligt besloten dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2006.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) R.E. Lysen.