ECLI:NL:CRVB:2006:AZ1923
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.I. 't Hooft
- R.L. Rijnen
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van aangevraagde woonvoorziening onder de Wet Voorzieningen Gehandicapten
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 11 oktober 2006, gaat het om een hoger beroep van een appellante tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De rechtbank had op 22 december 2004 het beroep ongegrond verklaard tegen het besluit van de Intergemeentelijke Sociale Dienst (ISD) van 16 april 2004, waarin de aanvraag voor een woonvoorziening werd afgewezen. De appellante had een financiële tegemoetkoming aangevraagd voor de aanschaf van een ligbad en aanpassingen aan haar schuur, onder de Wet Voorzieningen Gehandicapten (WVG). De rechtbank oordeelde dat het ligbad niet noodzakelijk was voor het opheffen van lichamelijke beperkingen, maar enkel voor ontspanning, en dat dit om therapeutische redenen gewenst was. Dit viel echter niet onder de reikwijdte van de WVG. Evenzo werd de aanpassing van de schuur afgewezen, omdat deze gelijkgesteld werd aan een uitraaskamer waarvoor al een tegemoetkoming was verleend. De rechtbank concludeerde dat de ISD op goede gronden had besloten om de gevraagde voorzieningen te weigeren.
De Centrale Raad van Beroep onderschreef de overwegingen van de rechtbank en het bestreden besluit, en zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank, waarbij de appellante niet ter zitting was verschenen, terwijl de ISD vertegenwoordigd was door een gemachtigde. De uitspraak werd gedaan door M.I. 't Hooft, lid van de enkelvoudige kamer, met R.L. Rijnen als griffier. De uitspraak werd vastgelegd in een proces-verbaal op 11 oktober 2006.