ECLI:NL:CRVB:2006:AZ1886

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-3878 AW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake voortzetting opleiding en tijdelijke aanstelling bij Korps Drenthe

In deze zaak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Assen, waarin zijn verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. Verzoeker, die eerder als aspirant allround politiemedewerker was aangesteld, verzocht om zijn opleiding te kunnen vervolgen en om een tijdelijke aanstelling. De korpsbeheerder had eerder besloten om verzoeker eervol ontslag te verlenen wegens ongeschiktheid, maar dit besluit werd later door de rechtbank vernietigd. De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft op 30 augustus 2006 geoordeeld dat er voldoende spoedeisend belang is voor verzoeker om zijn opleiding te kunnen voortzetten. De voorzieningenrechter oordeelde dat de korpsbeheerder, gezien de omstandigheden, een tijdelijke aanstelling diende te verlenen aan verzoeker, zodat hij zijn opleiding kon afronden. De voorzieningenrechter heeft de korpsbeheerder opgedragen om vóór 1 november 2006 een nieuw besluit te nemen over de invulling van de opleiding en de tijdelijke aanstelling. Tevens is de korpsbeheerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 644,-. De uitspraak benadrukt het belang van het waarborgen van de opleidingsmogelijkheden voor ambtenaren en de noodzaak voor de korpsbeheerder om adequaat te reageren op de verzoeken van de betrokkenen.

Uitspraak

06/3878 AW-VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om voorlopige voorziening van:
[verzoeker] (hierna: verzoeker),
in verband met het hoger beroep van:
verzoeker
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Assen van 28 juni 2006, 06/695 en 06/696 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
verzoeker
en
de Korpsbeheerder van de politieregio Drenthe (hierna: Korpsbeheerder)
Datum uitspraak: 30 augustus 2006
I. PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Verzoeker heeft tevens een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2006, waar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. W.J. Dammingh, werkzaam bij de Nederlandse Politie Bond. De korpsbeheerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K.A. Doesburg, werkzaam bij de politieregio Drenthe.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Met ingang van 4 november 2002 was verzoeker aangesteld als aspirant allround politiemedewerker bij de politieregio Drenthe in tijdelijke dienst voor de duur van de initiële opleiding met een maximum van twee jaar als bedoeld in
artikel 3, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp). Bij besluit van 20 april 2004 heeft de korpsbeheerder hem, met toepassing van artikel 89, vierde lid, van het Barp, per 1 augustus 2004 eervol ontslag verleend wegens ongeschiktheid. Dit besluit is gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 7 januari 2005 onder toekenning aan verzoeker van een bruto-vergoeding, gelijk aan het salaris dat hij over de maanden augustus tot en met oktober 2004 zou hebben ontvangen. Bij uitspraak van 20 december 2005, 05/142, heeft de rechtbank Assen laatstgenoemd besluit vernietigd omdat dit berustte op onvoldoende feitelijke grondslag. Hierbij is bepaald dat de korpsbeheerder een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen. Partijen hebben in deze uitspraak berust.
1.2. Bij brief van 15 februari 2006 heeft verzoeker de korpsbeheerder verzocht zijn opleiding te kunnen vervolgen bij het Korps te Drenthe. Daarbij heeft hij onder meer verzocht om een aansluitende aanstelling als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Barp, omdat hij van mening is dat hij aan de kwalificatie-eisen voldoet. Bij brief van 6 maart 2006 heeft de korpsbeheerder aan verzoeker meegedeeld dat hij bereid is verzoeker in dienst te nemen om hem alsnog aan de kwalificatie-eisen te laten voldoen. Daarbij heeft de korpsbeheerder de voorwaarde gesteld dat er een antecedentenonderzoek en een medisch onderzoek moet plaatsvinden.
1.3. Bij besluit op bezwaar van 11 mei 2006 heeft de korpsbeheerder ter uitvoering van voornoemde uitspraak van de rechtbank van 20 december 2005 opnieuw beslist op het bezwaar van verzoeker door het bezwaar gegrond te verklaren en het primaire besluit te herroepen. Daarbij is overwogen dat dit betekent dat het dienstverband op grond van de toenmalige aanstelling in tijdelijke dienst voor de duur van de opleiding met een maximum van twee jaar tot uiterlijk 4 november 2004, met terugwerkende kracht vanaf 1 augustus 2004 wordt hersteld (hierna: besluit 1).
2. De voorzieningenrechter van de rechtbank Assen heeft het daartegen ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen. Daartoe is overwogen dat aangezien de bevoegdheid van de rechtbank wordt begrensd door besluit 1 en dit niet verder strekt dan herroeping van het eerdere ontslagbesluit, terwijl de gronden van het beroep niet zijn gericht tegen deze herroeping maar tegen het ontbreken van een vervolgaanstelling, het beroep wegens het ontbreken van belang bij een uitspraak over het bestreden besluit niet-ontvankelijk wordt verklaard.
3.1. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter van de Raad verzocht om een voorlopige voorziening te treffen omdat hij, nu de werkloosheidsuitkering is beëindigd, wordt geconfronteerd met een aanzienlijke terugval in zijn inkomen dat onvoldoende is om zijn lopende betalingsverplichtingen te voldoen. Verzoeker is van mening dat het besluit 1 een impliciete weigering betreft om een op de tijdelijke aanstelling aansluitende aanstelling te verlenen. Volgens verzoeker kan dit besluit geen stand houden omdat de gevolgen van het ontslagbesluit zoveel mogelijk ongedaan gemaakt dienen te worden. Hij wenst onmiddellijk en zonder nadere voorwaarden in de gelegenheid te worden gesteld zijn opleiding te vervolgen.
3.2.1. De korpsbeheerder is van mening dat verzoeker een aanstelling kan worden verleend op grond van artikel 3, eerste lid, van het Barp voor de tijd die als gevolg van het ontslag niet in feitelijke dienst is doorgebracht. Hij heeft daartoe sedert januari 2006 pogingen ondernomen. Volgens de korpsbeheerder is een antecedentenonderzoek en een geneeskundig onderzoek nodig.
3.2.2. De voorzieningenrechter van de rechtbank Assen heeft bij uitspraak van 13 juli 2006, 06/853, bepaald dat de korpsbeheerder binnen drie weken na dagtekening van die uitspraak een besluit diende te nemen op het verzoek van verzoeker tot herstel van zijn dienstverband. Bij besluit van 2 augustus 2006 heeft de korpsbeheerder aan verzoeker meegedeeld dat verzoekers aanstelling niet aansluitend aan zijn aanstelling in tijdelijke dienst wordt verlengd omdat niet wordt voldaan aan de kwalificatie-eisen zoals bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Barp (hierna: besluit 2).
4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb en artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de beoordeling van een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening meebrengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is het niet bindend voor de beslissing in de hoofdzaak.
4.2. In hetgeen verzoeker heeft aangevoerd ziet de voorzieningenrechter voldoende spoedeisend belang.
4.3. Naar vaste jurisprudentie impliceert een mededeling dat de tijdelijke aanstelling van rechtswege eindigt tevens een weigering om het dienstverband in enigerlei vorm voort te zetten. Besluit 1 is naar voorlopig oordeel aan te merken als een dergelijk besluit. Het beroep dient in het verlengde hiervan naar voorlopig oordeel op grond van de artikelen 6:18 en
6:19 van de Awb mede gericht geacht te worden tegen besluit 2, inhoudende een expliciete weigering tot verlenging van de aanstelling.
4.4. Partijen hebben berust in de uitspraak van 20 december 2005, waaraan derhalve uitvoering gegeven dient te worden. De korpsbeheerder heeft in dat kader niet gekozen voor een nadere onderbouwing van het ontslag maar voor het weer in opleiding nemen van verzoeker. In dit geval doet zich voorts de bijzondere situatie voor dat verzoeker door het inmiddels ongedaan gemaakte ontslagbesluit, zijn opleiding voor langere tijd heeft moeten onderbreken. Naar voorlopig oordeel had de korpsbeheerder gelet op deze uitspraak en de door hem gemaakte keuze om verzoeker ter uitvoering van die uitspraak opnieuw in opleiding te nemen, bij besluit 1 tevens moeten voorzien in een aanstelling en opleiding als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het Barp, waardoor verzoeker alsnog in staat zou worden gesteld zijn opleiding af te ronden.
4.5. Naar voorlopig oordeel is het besluit 1 gezien het voorgaande inadequaat en zal dit besluit en daarmee de aangevallen uitspraak geen stand kunnen houden. Besluit 2 zal naar voorlopig oordeel evenmin stand houden, nu in dit besluit nog steeds niet is voorzien in een nieuwe aanstelling en opleiding. De voorzieningenrechter ziet aanleiding een voorlopige voorziening te treffen en overweegt daartoe het volgende.
4.6. Ter zitting is vast komen te staan dat de opleiding vervolgd kan worden bij het korps Drenthe. Vanaf januari 2006 is tussen partijen overleg geweest over een aanstelling hetgeen heeft geresulteerd in een patstelling waarbij van de zijde van verzoeker met name bezwaar bestaat tegen de door de korpsbeheerder gestelde voorwaarden betreffende het antecedentenonderzoek en een geneeskundig onderzoek.
4.7. Nu geen sprake is van een eerste aanstelling als aspirant, noch van een aanstelling in een andere functie waarvoor aan andere medische eisen moet worden voldaan, ziet de voorzieningenrechter vooralsnog, gezien het bepaalde in artikel 7, eerste en vierde lid, van het Barp geen grondslag voor een nieuw geneeskundig onderzoek. Voorts is thans niet gebleken van medische gegevens op grond waarvan twijfel bestaat aan de gezondheidstoestand van verzoeker. Mocht tijdens de opleiding blijken dat er gegronde redenen bestaan om hieraan te twijfelen, dan heeft de korpsbeheerder op grond van artikel 50, derde lid, van het Barp de bevoegdheid een nader medisch onderzoek te laten instellen, aan welk onderzoek verzoeker dan dient mee te werken.
4.8. Op grond van artikel 8b van het Barp kan in een aantal situaties een antecedentenonderzoek worden uitgevoerd als naar het oordeel van het bevoegd gezag de aard van de functie en de werkzaamheden hiertoe aanleiding geven. De voorzieningenrechter is voorlopig van oordeel dat gelet op de nieuwe situatie die is ontstaan en mede gezien het tijdsverloop de korpsbeheerder analoog aan artikel 8b aanhef en sub b, van het Barp, de eis mocht stellen dat opnieuw een antecedentonderzoek wordt verricht.
4.9. Het voorgaande leidt tot het treffen van de volgende voorlopige voorziening. Het verzoek van verzoeker komt voor toewijzing in aanmerking in dier voege dat de korpsbeheerder wordt opgedragen vóór 1 november 2006 een nader besluit te nemen over de concrete invulling van het vervolg van de opleiding en verzoeker een tijdelijke aanstelling te verlenen van een zodanige duur dat verzoeker in de gelegenheid wordt gesteld zijn opleiding af te ronden. Een en ander voor zover verzoeker voldoet aan de bij het antecedentenonderzoek gestelde eisen.
5. In het vorenstaande vindt de voorzieningenrechter aanleiding de korpsbeheerder op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van verzoeker in deze procedure tot een bedrag van € 644,-.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht toe als volgt;
draagt de korpsbeheerder op om vóór 1 november 2006 een nader besluit te nemen over het vervolg van de opleiding en verzoeker een tijdelijke aanstelling te verlenen voor een zodanige duur dat verzoeker in de gelegenheid wordt gesteld zijn opleiding af te ronden. Een en ander onder de voorwaarde dat verzoeker voldoet aan de bij het antecedentenonderzoek gestelde eisen;
Veroordeelt de korpsbeheerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 644,-, te betalen door de politieregio Drenthe;
Bepaalt dat de korpsbeheerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht van € 211,- vergoedt, te betalen door de politieregio Drenthe.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra. De beslissing is, in tegenwoordigheid van F.M.S. Requisizione als griffier, uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2006.
(get.) A. Beuker-Tilstra
(get.) F.M.S. Requisizione.