05/1709 NABW, 05/1710 NABW, 05/1711 NABW
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 4 maart 2005, 04/319, 04/1326 en 05/146 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Hertogenbosch (hierna: College)
Datum uitspraak: 26 september 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft haar zoon [naam zoon] hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 15 augustus 2006, waar partijen - met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellante is op 2 mei 2002 opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis. Met ingang van 1 oktober 2003 is aan appellante de zogenoemde hoge bijdrage ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ) opgelegd, waarbij geen rekening wordt gehouden met extra woonlasten in verband met het aanhouden van een woning. Appellante heeft tot
1 november 2003 een woning gehuurd.
Bij besluit van 21 november 2003, in bezwaar gehandhaafd bij besluit van 27 januari 2004, heeft het College een aanvraag van appellante van 15 september 2003 om bijzondere bijstand in de kosten van het aanhouden van de huurwoning in de maand oktober 2003 afgewezen. Het College heeft daarbij tevens aan appellante tot een lager bedrag dan voorheen aan bijzondere bijstand verstrekt in de meerkosten van bewassing met ingang van 1 december 2003. Hieraan heeft het College ten grondslag gelegd dat geen sprake (meer) is van noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de Algemene bijstandswet (hierna: Abw).
Bij besluit van 9 maart 2004, in bezwaar gehandhaafd bij besluit van 11 mei 2004, heeft het College een aanvraag van appellante om bijzondere bijstand in de kosten van de inrichting en het schoonmaken van een nog toe te wijzen kamer in verzorgingstehuis De Grevelingen afgewezen.
Vervolgens is appellante per 26 mei 2004 van het psychiatrisch ziekenhuis overgegaan naar verzorgingstehuis De Zuiderschans. Bij besluit van 8 november 2004, in bezwaar gehandhaafd bij besluit van 11 januari 2005, heeft het College met toepassing van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) een aanvraag van appellante van 29 juli 2004 om bijzondere bijstand in de kosten van de inrichting van een kamer in dit tehuis afgewezen. Hieraan heeft het College ten grondslag gelegd dat deze kosten tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan behoren en appellante geacht wordt hiervoor te kunnen reserveren.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de besluiten van 27 januari 2004, 11 mei 2004 en 11 januari 2005 ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Het besluit van 11 mei 2004
Vaststaat dat appellante vanuit het psychiatrisch ziekenhuis is overgegaan naar verzorgingstehuis De Zuiderschans. Tot een verhuizing van appellante naar een kamer in verzorgingstehuis De Grevelingen is het niet gekomen. Van daarmee samenhangende kosten is derhalve evenmin sprake. Gelet hierop heeft appellante geen belang bij een beoordeling van het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van 11 mei 2004 ongegrond is verklaard.
Het hoger beroep dient derhalve in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Het besluit van 27 januari 2004
Uit de gedingstukken blijkt dat een medewerker van het zorgkantoor Noordoost Brabant bij brief van 14 augustus 2003 aan appellante heeft medegedeeld dat bij het vaststellen van de eigen bijdrage ingevolge de ABWZ tot 1 oktober 2003 rekening kan worden gehouden met de kosten van het aanhouden van een woning en haar heeft verzocht om de huur vóór die datum op te zeggen. Dat appellante vervolgens de huur eerst met ingang van 1 november 2003 heeft beëindigd komt voor haar eigen rekening en risico. De stelling van appellante dat zij de woning langer wilde aanhouden teneinde de inboedel te behouden voor de inrichting van een kamer in een verzorgingstehuis leidt de Raad niet tot een ander oordeel. Niet is gebleken dat appellante (het hiervoor benodigde deel van) de inboedel niet elders kon opslaan.
De Raad stelt vervolgens vast dat het College de aan appellante verstrekte bijzondere bijstand in de meerkosten van bewassing heeft teruggebracht tot een bedrag van € 5,75 per maand. Appellante heeft niet bestreden dat zij de was met ingang van 2 mei 2002 voor een bedrag van € 69,00 per jaar kan uitbesteden aan het psychiatrisch ziekenhuis. Nu de verlaging op 1 december 2003 is ingegaan, is appellante hiermee niet tekort gedaan.
Gelet op het voorgaande komt ook de Raad tot de conclusie dat geen sprake (meer) is van noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de Abw.
Gelet hierop dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van
27 januari 2004 ongegrond is verklaard.
Dit betekent dat voor een veroordeling tot schadevergoeding vanwege het verlies van inboedel reeds om die reden geen ruimte is. Het verzoek daartoe van appellante dient daarom te worden afgewezen.
Het besluit van 11 januari 2005
Volgens vaste rechtspraak van de Raad worden de kosten van woninginrichting tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan gerekend. Die kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke bijstandsverlening is niet mogelijk, tenzij de kosten noodzakelijk zijn als gevolg van bijzondere omstandigheden in het individuele geval die ertoe leiden dat die kosten niet uit de algemene bijstand en de algemene draagkracht kunnen worden voldaan. Deze rechtspraak heeft onder de WWB haar gelding behouden.
In hetgeen appellante heeft aangevoerd ziet de Raad geen aanknopingspunten om te oordelen dat in dit geval sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van woninginrichting die voor bijstandsverlening in aanmerking komen. De Raad neemt hierbij in aanmerking dat appellante in juni 2003 heeft vernomen dat zij niet meer terug zou keren naar de maatschappij en vervolgens tot aan haar verhuizing medio 2004 naar verzorgingstehuis De Zuiderschans in de gelegenheid is geweest om te reserveren.
Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak ook dient te worden bevestigd voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van 11 januari 2005 ongegrond is verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Verklaart het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van 11 mei 2004 ongegrond is verklaard, niet-ontvankelijk;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
Wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 september 2006.