ECLI:NL:CRVB:2006:AZ1104

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-6275 ZFW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onrechtmatige inschrijving bij Ziekenfonds en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Onderlinge waarborgmaatschappij Zilveren Kruis Ziekenfonds U.A. tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had geoordeeld dat de appellant, Zilveren Kruis, onterecht had gehandeld door betrokkene, die onrechtmatig was ingeschreven bij het ziekenfonds, premies in rekening te brengen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 19 oktober 2006 behandeld. Betrokkene had zich niet tijdig afgemeld bij het ziekenfonds na beëindiging van haar dienstverbanden bij V&D en Etos. De Raad oordeelde dat het aan betrokkene was om aan te tonen dat zij recht had op ziekenfondsverzekering, wat zij niet had gedaan. De Raad concludeerde dat de appellant bevoegd was om schadevergoeding te vorderen van betrokkene voor de niet tijdige uitschrijving. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep ongegrond. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

04/6275 ZFW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Onderlinge waarborgmaatschappij Zilveren Kruis Ziekenfonds U.A., gevestigd te Rotterdam (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 oktober 2004, 04/1123 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
en
appellant.
Datum uitspraak: 19 oktober 2006.
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. M.N.R. Nasrullah, advocaat te Rotterdam, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2006. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door R.W. Bestebreurtje, werkzaam bij appellant. Betrokkene is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. H. Halvers, kantoorgenoot van mr. Nasrullah.
II. OVERWEGINGEN
De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Ziekenfondswet (ZFW) en de daarop rustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
Bij besluiten van 26 september 2003 heeft appellant aan betrokkene meegedeeld dat zij over de perioden van 19 oktober 2000 tot 1 januari 2001 en van 8 december 2002 tot 8 juli 2002 onrechtmatig ingeschreven heeft gestaan en dat haar in verband hiermee over deze perioden premies in rekening worden gebracht. Bij besluit van 4 maart 2004 heeft appellant het tegen deze besluiten gemaakte bezwaar voorzover gericht tegen de perioden van onrechtmatige inschrijving ongegrond verklaard. Voorzover het bezwaar is gericht tegen de hoogte van het schadevergoedingsbedrag is het gegrond verklaard, waarbij de vordering wegens onrechtmatige inschrijving is gereduceerd tot een bedrag van € 707,09.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met bepalingen betreffende de vergoeding van griffierecht en proceskosten - het door betrokkene tegen het besluit van 4 maart 2004 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat appellant binnen zes weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank is van oordeel dat er gezien de werkzaamheden die betrokkene in de periode van 2 juli 1998 tot 9 juli 2003 als bezorger voor Interlanden B.V. heeft verricht reden is om aan te nemen dat zij in deze periode behoorde tot de kring van verplichte ziekenfondsverzekerden. Nu niet is gebleken dat appellant de aanstelling van betrokkene bij Interlanden B.V. heeft betrokken bij haar besluitvorming, is het besluit op bezwaar naar het oordeel van de rechtbank niet zorgvuldig tot stand gekomen.
In hoger beroep heeft appellant de juistheid van dit oordeel gemotiveerd bestreden.
De Raad overweegt het volgende.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de ZFW is degene die werknemer is als bedoeld in de Ziektewet en wiens salaris onder de loongrens ligt van rechtswege verzekerd.
Ingevolge artikel 5, tweede lid, van de ZFW, voorzover hier van belang, wordt al hetgeen verder de inschrijving als verzekerde betreft bij of krachtens algemene maatregel van bestuur geregeld. Daarbij kunnen verplichtingen worden opgelegd aan verzekerden.
Op grond van het vierde lid van artikel 5 kan het ziekenfonds van degene die de regelen, bedoeld in het tweede lid, niet naleeft een vergoeding vorderen van de deswege geleden schade.
Op grond van artikel 14, derde lid, van het op artikel 5, tweede lid, van de ZFW gebaseerde Inschrijvingsbesluit ziekenfondsverzekering (hierna: het Besluit), voorzover hier van belang, dient degene die is ingeschreven bij een ziekenfonds, dit ziekenfonds terstond in kennis te stellen van feiten of omstandigheden welke tot beëindiging van de inschrijving als verzekerde leiden. Krachtens het vierde lid dient deze kennisgeving uiterlijk in de week na die, waarin de bedoelde feiten of omstandigheden zich voordeden, aan het ziekenfonds te worden gedaan. In artikel 22 van het Besluit is geregeld welke bedragen de verzekerde verschuldigd is aan het ziekenfonds in geval van schade wegens onrechtmatige verzekering.
Blijkens de stukken is betrokkene van 22 december 1998 tot 19 oktober 2000 werkzaam geweest bij Vroom & Dreesman (V&D) en van 7 juni 2002 tot 8 december 2002 bij Etos. Zij heeft zich na de beëindiging van deze dienstverbanden bij appellant niet afgemeld als verzekerde. Op 24 juni 2003 ontving appellant van V&D een afmelding van het dienstverband van betrokkene, waarna is vastgesteld dat zij gedurende de in het geding zijnde perioden ten onrechte bij appellant heeft ingeschreven gestaan als verzekerde.
De Raad is van oordeel dat betrokkene door afmelding bij appellant achterwege te laten de ingevolge artikel 14, derde lid, van het Besluit op haar rustende inlichtingenverplichting niet is nagekomen. De omstandigheid dat ook werkgevers in voorkomende gevallen verzekerden bij appellant afmelden ontslaat betrokkene niet van de verplichting om de beëindiging van haar dienstverband te melden. De mededeling van betrokkene dat zij bij de balie van het kantoor van appellant de informatie heeft gekregen dat het verrichten van werkzaamheden voor slechts enkele uren per week voldoende zou zijn voor voortzetting van de aanspraak op ziekenfondsverzekering brengt de Raad niet tot een ander oordeel. Gelet op het feit dat op haar inkomsten als bezorger van folders en huis-aan-huisbladen geen premie ziekenfonds werd ingehouden en zij evenmin een werknemersverklaring heeft moeten invullen, kon zij er immers niet zonder meer van uitgaan dat zij op grond van haar werkzaamheden als bezorger nog aanspraak had op verzekering ingevolge de ZFW en niet tot afmelding gehouden was.
Anders dan de rechtbank ziet de Raad geen grond om aan te nemen dat appellant de bezorgwerkzaamheden voor Interlanden B.V. niet bij haar besluitvorming heeft betrokken en daardoor bij het nemen van het besluit op bezwaar niet zorgvuldig heeft gehandeld. De Raad overweegt daartoe dat het primair op de weg van betrokkene lag om, bijvoorbeeld aan de hand van een werkgeversverklaring, aannemelijk te maken dat ook na de beëindiging van haar werkzaamheden voor V&D en Etos nog sprake was van een aanspraak op ziekenfondsverzekering. De door betrokkene overgelegde stukken, te weten een aanstellingsformulier, bezorgregels alsmede een bevestiging van de opzegging door betrokkene van haar werkzaamheden voor Interlanden B.V., zijn daartoe niet toereikend. In de ZFW en de daarop rustende bepalingen is geen steun te vinden voor het oordeel dat op appellant de plicht rustte om (nader) onderzoek te doen naar de vraag of betrokkene verzekeringsplichtige werkzaamheden verrichtte. Volledigheidshalve merkt de Raad op dat naar zijn oordeel de beschikbare gegevens onvoldoende grond bieden voor de conclusie dat betrokkene op grond van haar werkzaamheden als bezorger behoorde tot de kring van verplicht verzekerden voor de ZFW. In het bijzonder is niet komen vast te staan dat betrokkene gehouden was de werkzaamheden persoonlijk te verrichten.
Het voorgaande leidt de Raad tot de slotsom dat appellant in het onderhavige geval bevoegd was van betrokkene vergoeding te vorderen van de wegens de niet tijdige uitschrijving geleden schade. De Raad ziet geen grond voor het oordeel dat appellant in het onderhavige geval bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot het vorderen van schadevergoeding van betrokkene. Ook is niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan appellant had moeten overgaan tot verdere matiging van het te vorderen bedrag.
Al hetgeen van de zijde van betrokkene overigens is aangevoerd heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen.
Uit het voorgaande vloeit voort dat het hoger beroep slaagt. De Raad zal - met vernietiging van de aangevallen uitspraak en doende wat de rechtbank had behoren te doen - het beroep ongegrond verklaren.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van der Net als voorzitter en G. van der Wiel en N.J. van Vulpen-Grootjans als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C.M.T. Kruls als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2006.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) C.M.T. Kruls.
BKH 111006