ECLI:NL:CRVB:2006:AZ1095

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/5677 WAO + 06/765 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake herziening WAO-dagloon en ZW-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraken van de rechtbank Middelburg met betrekking tot de herziening van haar WAO-dagloon en de ZW-uitkering. De Centrale Raad van Beroep heeft op 19 oktober 2006 uitspraak gedaan. Appellante had in eerste instantie bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 14 juli 2003, waarin haar dagloon was herzien en vastgesteld op € 77,78. De reactie van appellante op dit besluit, gedateerd 15 augustus 2003, werd door het Uwv opgevat als een bezwaarschrift. Op 24 juni 2004 verklaarde het Uwv het bezwaar gegrond en stelde het dagloon vast op € 64,51. De rechtbank oordeelde dat het Uwv een juist uitgangspunt had gehanteerd en verklaarde het beroep ongegrond.

In hoger beroep heeft de Raad de ontvankelijkheid van het beroep tegen de uitspraak van de rechtbank met kenmerk 04/354 beoordeeld. De Raad oordeelde dat het beroepschrift met betrekking tot de Ziektewetprocedure niet tijdig was ingediend, waardoor het hoger beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De Raad heeft ook overwogen dat het vermeende bezwaarschrift van 15 augustus 2003 niet als zodanig kon worden aangemerkt, waardoor het besluit van 24 juni 2004 als een primair besluit werd beschouwd. Dit leidde tot de conclusie dat het beroepschrift van 27 juli 2004 als bezwaarschrift moest worden aangemerkt.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak met kenmerk 04/548 vernietigd en bepaald dat het Uwv het beroepschrift van 27 juli 2004 in behandeling moet nemen als bezwaarschrift. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 1.288,--, en moet het Uwv het betaalde griffierecht van € 140,-- vergoeden aan appellante.

Uitspraak

05/5677 WAO
06/765 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante)
tegen de uitspraken van de rechtbank Middelburg van 9 augustus 2005, 04/548 en 04/354,
in de gedingen tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 19 oktober 2006.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.A. Severijn, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een vraag van de Raad beantwoord.
De gedingen zijn behandeld ter zitting van de Raad van 24 augustus 2006, waar appellante in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Severijn, voornoemd. Het Uwv heeft zich - na voorafgaand schriftelijk bericht - niet doen vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
De gemachtigde van appellante heeft bij pro forma hoger beroepschrift van 13 september 2005 hoger beroep ingesteld tegen de - als bijlage bijgevoegde - uitspraak van de rechtbank Middelburg van 9 augustus 2005 met kenmerk 04/548. Bij aanvullend hoger beroepschrift van 11 oktober 2005 heeft de gemachtigde van appellante aangegeven dat het hoger beroep zich richt tegen zowel de uitspraak van de rechtbank inzake de WAO-uitkering, als tegen de uitspraak inzake de ZW-uitkering van eveneens 9 augustus 2005 met kenmerk 04/354. Daarbij heeft de gemachtigde van appellante aangegeven dat laatstbedoelde uitspraak per abuis niet eerder meegezonden was, maar dat hij hierbij wordt ingebracht.
Bij brief van 2 februari 2006 is aan de gemachtigde van appellante gevraagd naar de reden van de termijnoverschrijding ten aanzien van het hoger beroep gericht tegen de uitspraak van de rechtbank met kenmerk 04/354. De gemachtigde van appellante heeft daarop geantwoord dat de bezwaren van appellante zich richten tegen de vaststelling van het dagloon ingevolge de Ziektewet en het dagloon ingevolge de WAO. Ten aanzien van beide zaken heeft het Uwv op 24 juni 2004 een besluit genomen en beide zaken zijn door de rechtbank gevoegd behandeld, waarna de rechtbank uitspraak heeft gedaan op 9 augustus 2005. De gemachtigde van appellante verkeerde derhalve in de veronderstelling dat de rechtbank één uitspraak had gegeven en dat het hoger beroepschrift van 13 september 2005 zowel betrekking had op de Ziektewetzaak als op de WAO-zaak. Toen duidelijk werd dat de rechtbank haar beslissingen neergelegd had in twee uitspraken is zorg gedragen voor nazending van de ontbrekende uitspraak.
De Raad overweegt als volgt.
Volgens artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met de artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van die wet geldt het volgende.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn gaat in op de dag na die waarop de aangevallen uitspraak door middel van de toezending van een afschrift aan partijen is bekendgemaakt. Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Op grond van de hierboven vermelde gegevens moet worden geoordeeld dat het beroepschrift met betrekking tot de Ziektewetprocedure niet tijdig is ingediend.
Ten aanzien van een na afloop van de beroepstermijn ingediend beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Hetgeen de gemachtigde van appellante ter zake heeft aangevoerd, bevat geen grond waarop redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest. De Raad merkt daarbij op dat noch uit het pro-forma hoger beroepschrift van 13 september 2005, noch uit de daarbij gevoegde uitspraak van de rechtbank blijkt dat het hoger beroep ruimer opgevat dient te worden dan waarvan de Raad is uitgegaan.
Het hoger beroep met betrekking tot de Ziektewetprocedure is derhalve niet-ontvankelijk zodat wordt beslist zoals hierna in rubriek III is aangegeven.
Met betrekking tot het geding dat ziet op de hoogte van het WAO-dagloon van appellante overweegt de Raad als volgt.
Bij besluit van 14 juli 2003 heeft het Uwv het dagloon van de aan appellante met ingang van 18 februari 2002 toegekende uitkering ingevolge de WAO herzien en het dagloon (verhoogd) vastgesteld op € 77,78. De van de zijde van appellante gegeven reactie hierop van 15 augustus 2003 heeft het Uwv opgevat als bezwaarschrift. Bij besluit van 24 juni 2004 heeft het Uwv het bezwaar van appellante gegrond verklaard en het WAO-dagloon vastgesteld op € 64,51.
De rechtbank is van oordeel dat het Uwv een juist uitgangspunt aan zijn besluit ten grondslag heeft gelegd en heeft het beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep is herhaald de grief dat het Uwv niet ten nadele van appellante terug mag komen van het besluit van 14 juli 2003. Ter zitting van de Raad is daaraan toegevoegd dat het dagloon van appellante niet berekend dient te worden aan de hand van artikel 2 van de Algemene Dagloonregelen WAO, maar aan de hand van artikel 9 van de Algemene Dagloonregelen WAO.
De Raad constateert dat het vermeende bezwaarschrift van 15 augustus 2003 zich niet onder de stukken bevindt en dat het Uwv bij brief van 6 juli 2006 desgevraagd heeft meegedeeld geen afschrift hiervan te kunnen overleggen. Hoewel over de inhoud van de brief van 15 augustus 2003 geen zekerheid bestaat, acht de Raad het gelet op de strekking van het besluit van 14 juli 2003 aannemelijk dat het een verzoek om informatie, dan wel om opheldering met betrekking tot de verhoging van het dagloon inhield. Een dergelijke brief is geen bezwaarschrift in de zin van artikel 6:5 van de Awb. Hieruit vloeit voort dat het besluit van 24 juni 2004 geen beslissing op bezwaar is maar een primair besluit, zodat het beroepschrift van 27 juli 2004 als het bezwaarschrift daartegen moet worden aangemerkt.
Gelet op het vorenstaande vernietigt de Raad de aangevallen uitspraak met kenmerk 04/548 en zal hij, doende hetgeen de rechtbank had behoren te doen, het beroep niet-ontvankelijk verklaren, zodat het Uwv het beroepschrift van 27 juli 2004, aangevuld bij schrijven van 22 september 2004, alsnog in behandeling dient te nemen als bezwaarschrift en een beslissing op bezwaar kan nemen.
De Raad acht termen aanwezig om het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep, begroot op € 644,-- en in hoger beroep, begroot op € 644,--, totaal derhalve € 1.288,--.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep gericht tegen de uitspraak van de rechtbank met kenmerk 04/354 niet-ontvankelijk;
Vernietigt de aangevallen uitspraak met kenmerk 04/548;
Bepaalt dat het Uwv het beroepschrift van 27 juli 2004 in behandeling neemt als zijnde een bezwaarschrift tegen het besluit van 24 juni 2004;
Verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.288,--, te voldoen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uwv aan appellante het betaalde griffierecht van in totaal € 140,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van der Net als voorzitter en G. van der Wiel en N.J. van Vulpen-Grootjans als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2006.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) R.E. Lysen.
BKH 111006