ECLI:NL:CRVB:2006:AZ0950
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van AOW-uitkering na opname partner in verpleeghuis en duurzaam gescheiden leven
In deze zaak gaat het om de herziening van de AOW-uitkering van appellant na de opname van zijn echtgenote in een verpleeghuis. Appellant heeft na het overlijden van zijn echtgenote op 20 juni 2002 verzocht om zijn ouderdomspensioen met terugwerkende kracht te herzien naar het pensioen voor een alleenstaande, met de stelling dat hij duurzaam gescheiden leefde. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft dit verzoek afgewezen, omdat de herziening slechts met een terugwerkende kracht van maximaal één jaar kan plaatsvinden, en er geen sprake zou zijn van een bijzonder geval dat een langere terugwerkende kracht rechtvaardigt.
De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep geoordeeld dat de Svb terecht heeft besloten het pensioen niet eerder dan 1 juni 2002 te herzien. De Raad overweegt dat appellant pas in juli en september 2003 om herziening heeft verzocht, terwijl de herziening van het pensioen al met ingang van 1 juni 2002 was doorgevoerd. De Raad stelt vast dat appellant niet tijdig heeft verzocht om herziening en dat de redenen die hij aanvoert niet leiden tot de conclusie dat er sprake is van een bijzonder geval. De Svb heeft appellant voldoende geïnformeerd over de mogelijkheden van herziening van het ouderdomspensioen na langdurige opname van een partner.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Almelo, die het beroep van appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond had verklaard. De Raad ziet geen aanleiding om proceskosten te vergoeden, omdat er geen termen aanwezig zijn voor een vergoeding. De uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van A. Kovács als griffier, en is openbaar uitgesproken op 20 oktober 2006.