ECLI:NL:CRVB:2006:AZ0950

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-2027 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van AOW-uitkering na opname partner in verpleeghuis en duurzaam gescheiden leven

In deze zaak gaat het om de herziening van de AOW-uitkering van appellant na de opname van zijn echtgenote in een verpleeghuis. Appellant heeft na het overlijden van zijn echtgenote op 20 juni 2002 verzocht om zijn ouderdomspensioen met terugwerkende kracht te herzien naar het pensioen voor een alleenstaande, met de stelling dat hij duurzaam gescheiden leefde. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft dit verzoek afgewezen, omdat de herziening slechts met een terugwerkende kracht van maximaal één jaar kan plaatsvinden, en er geen sprake zou zijn van een bijzonder geval dat een langere terugwerkende kracht rechtvaardigt.

De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep geoordeeld dat de Svb terecht heeft besloten het pensioen niet eerder dan 1 juni 2002 te herzien. De Raad overweegt dat appellant pas in juli en september 2003 om herziening heeft verzocht, terwijl de herziening van het pensioen al met ingang van 1 juni 2002 was doorgevoerd. De Raad stelt vast dat appellant niet tijdig heeft verzocht om herziening en dat de redenen die hij aanvoert niet leiden tot de conclusie dat er sprake is van een bijzonder geval. De Svb heeft appellant voldoende geïnformeerd over de mogelijkheden van herziening van het ouderdomspensioen na langdurige opname van een partner.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Almelo, die het beroep van appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond had verklaard. De Raad ziet geen aanleiding om proceskosten te vergoeden, omdat er geen termen aanwezig zijn voor een vergoeding. De uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van A. Kovács als griffier, en is openbaar uitgesproken op 20 oktober 2006.

Uitspraak

05/2027 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 24 februari 2005, 04/38 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 20 oktober 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D.J.H. Habers, advocaat te Enschede, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft daarna nog enkele brieven aan de Raad gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2006. Appellant is daarbij verschenen, bijgestaan door
mr. Habers, voornoemd. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door A. van der Weerd.
II. OVERWEGINGEN
De Svb heeft met ingang van 1 januari 1992 aan appellant een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend ter hoogte van het maximale pensioen voor een gehuwde. De echtgenote van appellant, mevrouw
[naam echtgenote], ontving toen reeds eenzelfde ouderdomspensioen.
Na het overlijden van de echtgenote van appellant op 20 juni 2002 heeft de Svb het aan appellant toegekende ouderdomspensioen met ingang van juni 2002 herzien naar het pensioen voor een alleenstaande.
In juli en september 2003 heeft appellant zich tot de Svb gewend met het verzoek hem vanaf januari 1997 als duurzaam gescheiden levend aan te merken. Daarbij heeft appellant erop gewezen dat zijn echtgenote op 13 januari 1997 is opgenomen in een ziekenhuis in Enschede, waarna zij vanaf 5 juni 1997 tot haar overlijden is opgenomen in verpleeghuis “de Cromhoff” te Enschede.
Bij besluit van 22 september 2003 heeft de Svb aan appellant medegedeeld dat hij recht heeft op herziening van zijn AOW-pensioen, in verband met duurzaam gescheiden leven, met een terugwerkende kracht van één jaar vanaf zijn verzoek daartoe. Nu appellant eerst in juli en september 2003 heeft verzocht om herziening en het pensioen reeds met ingang van
1 juni 2002 is herzien naar het ouderdomspensioen voor een alleenstaande heeft de Svb besloten het pensioen niet met ingang van een eerder gelegen datum te herzien. Daarbij is overwogen dat geen sprake is van een bijzonder geval zodat het pensioen niet met een langere terugwerkende kracht dan één jaar wordt herzien. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om het pensioen vanaf 1997 te herzien.
Bij beslissing op bezwaar van 5 december 2003, hierna: het bestreden besluit, heeft de Svb het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het tegen dit besluit ingestelde beroep eveneens ongegrond verklaard.
De Raad overweegt het volgende.
Tussen partijen in hoger beroep slechts in geschil of de Svb terecht heeft besloten het aan appellant toegekende ouderdomspensioen niet met ingang van een datum gelegen vóór 1 juni 2002 te herzien naar het pensioen voor een alleenstaande.
Ingevolge het bepaalde in de artikelen 17, tweede lid, en 16, tweede lid, eerste volzin van de AOW wordt het ouderdomspensioen herzien met een terugwerkende kracht van één jaar. Voorts is in de tweede volzin van laatstgenoemd artikellid bepaald dat het pensioen in bijzondere gevallen met een verdergaande terugwerkende kracht herzien kan worden. De Svb is van oordeel dat gelet op hetgeen door appellant is aangevoerd geen sprake is van een bijzonder geval.
De Raad is met de Svb van oordeel dat de door appellant aangevoerde redenen waarom niet tijdig is verzocht om herziening van het ouderdomspensioen, niet kunnen leiden tot de conclusie dat sprake is van een bijzonder geval. Appellant heeft aangevoerd dat hij zich niet heeft gerealiseerd dat in zijn situatie sprake was van duurzaam gescheiden leven en dat de Svb hem niet heeft geïnformeerd over de gevolgen van de opnames van zijn echtgenote voor zijn aanspraak op ouderdomspensioen. Hieruit volgt dat appellant onbekend was met de mogelijkheid om, vanaf het moment dat sprake was van duurzaam gescheiden leven, te verzoeken om herziening van zijn ouderdomspensioen.
Krachtens vaste rechtspraak van de Raad levert onbekendheid met wettelijke voorschriften -als hier aan de orde- geen bijzonder geval op. Voorts kan de Svb niet verweten worden dat hij appellant onvoldoende heeft geïnformeerd over de mogelijkheden om herziening van het ouderdomspensioen te vragen. Daarbij wijst de Raad erop dat appellant de Svb vóór juli 2003 niet in het kader van zijn mededelingsplicht heeft ingelicht over de opnames van zijn echtgenote, zodat de Svb daarmee ook niet bekend kon zijn.
Het feit dat het de Svb bekend was dat inhoudingen op het pensioen van de echtgenote van appellant plaatsvonden in verband met een eigen bijdrage voor de AWBZ, impliceert niet per definitie dat sprake was van duurzaam gescheiden leven en evenmin dat appellant als zodanig aangemerkt wenste te worden. Ook het feit dat de Svb vanaf begin 2002 een informatieblad over duurzaam gescheiden leven zendt aan partners, wanneer bekend is geworden dat op het pensioen van één van hen een eigen bijdrage AWBZ wordt ingehouden, kan niet tot een ander oordeel leiden. Daarbij acht de Raad van belang dat de Svb dat informatieblad alleen verzendt in gevallen waarin voor het eerst een eigen bijdrage wordt ingehouden en niet in lopende gevallen, zoals dat van appellant, omdat voor de Svb moeilijk is te onderkennen in welke gevallen zo’n bijdrage wordt ingehouden. Ten slotte heeft de Svb zorgvuldig gehandeld door in diverse publicaties pensioengerechtigden te informeren over de mogelijkheden ten aanzien van herziening van het ouderdomspensioen na een (langdurige) opname van een partner in een ziekenhuis of een verpleeghuis.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Kovács als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2006.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) A. Kovács.