ECLI:NL:CRVB:2006:AZ0863

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-6135 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijzondere bijstand voor tandheelkundige hulp en de gevolgen van nalatigheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 12 september 2005, waarin het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage ongegrond werd verklaard. Het College had bij besluit op bezwaar van 26 april 2004 het eerdere besluit van 30 september 2003 gehandhaafd, waarbij aan appellante bijzondere bijstand was verleend in de kosten van tandheelkundige hulp in de vorm van een lening. Dit besluit was genomen op basis van het feit dat appellante niet tijdig een machtiging had aangevraagd bij de zorgverzekeraar, waardoor zij niet meer in aanmerking kwam voor vergoeding van de kosten.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. De Raad oordeelt dat het College terecht bijzondere bijstand heeft verleend in de vorm van een lening. De Raad is van mening dat appellante, gezien de aard van de behandeling, zich tijdig tot de zorgverzekeraar had moeten wenden om voor vergoeding van de kosten in aanmerking te komen. De Raad heeft geen voldoende aanknopingspunten gevonden voor de stelling van appellante dat zij niet in staat was om dit te doen. De nalatigheid van appellante leidt ertoe dat de gevolgen van het niet aanvragen van de vergoeding voor haar risico komen.

De uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons en in tegenwoordigheid van A.H. Polderman-Eelderink als griffier. De zitting vond plaats op 5 september 2006, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaten. Het College was niet verschenen. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

05/6135 NABW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 12 september 2005, 04/2694 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage (hierna: College)
Datum uitspraak: 17 oktober 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2006. Appellante is verschenen, bijgestaan door
mr. J.P.L.C. Dijkgraaf en mr. J.L.A. Helmer, beiden advocaat te ’s-Gravenhage. Het College is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Bij besluit op bezwaar van 26 april 2004 heeft het College het besluit van 30 september 2003 gehandhaafd waarbij aan appellante bijzondere bijstand is verleend in de kosten van tandheelkundige hulp in de vorm van een lening met toepassing van artikel 24, aanhef en onder b, van de Algemene bijstandswet. Hieraan heeft het College ten grondslag gelegd dat appellante heeft nagelaten om zich - tijdig - te wenden tot de zorgverzekeraar teneinde een machtiging te verkrijgen voor de behandeling, met als gevolg dat zij niet meer voor vergoeding van de kosten door de zorgverzekeraar in aanmerking kan komen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 26 april 2004 ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het College terecht bijzondere bijstand heeft verleend in de vorm van een lening. De Raad kan zich met hetgeen de rechtbank in de aangevallen uitspraak naar aanleiding van de door appellante aangevoerde beroeps-gronden heeft overwogen geheel verenigen. Naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep door appellante nog is aangevoerd overweegt de Raad dat het in geval van een behandeling als door appellante is ondergaan voor de hand ligt dat men zich - tijdig - tot de zorgverzekeraar wendt om voor vergoeding van de kosten in aanmerking te komen. De Raad heeft in de gedingstukken onvoldoende aanknopingspunten gevonden voor de stelling van appellante dat zij hier niet toe in staat was. Gelet op de nalatigheid van appellante komt de omstandigheid dat zij geen aanspraak kan maken op een vergoeding door de zorgverzekeraar voor haar risico.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet geen grond voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.H. Polderman-Eelderink als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2006.
(get.) T.G.M. Simons.
(get.) A.H. Polderman-Eelderink.