ECLI:NL:CRVB:2006:AZ0863
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van bijzondere bijstand voor tandheelkundige hulp en de gevolgen van nalatigheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 12 september 2005, waarin het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage ongegrond werd verklaard. Het College had bij besluit op bezwaar van 26 april 2004 het eerdere besluit van 30 september 2003 gehandhaafd, waarbij aan appellante bijzondere bijstand was verleend in de kosten van tandheelkundige hulp in de vorm van een lening. Dit besluit was genomen op basis van het feit dat appellante niet tijdig een machtiging had aangevraagd bij de zorgverzekeraar, waardoor zij niet meer in aanmerking kwam voor vergoeding van de kosten.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. De Raad oordeelt dat het College terecht bijzondere bijstand heeft verleend in de vorm van een lening. De Raad is van mening dat appellante, gezien de aard van de behandeling, zich tijdig tot de zorgverzekeraar had moeten wenden om voor vergoeding van de kosten in aanmerking te komen. De Raad heeft geen voldoende aanknopingspunten gevonden voor de stelling van appellante dat zij niet in staat was om dit te doen. De nalatigheid van appellante leidt ertoe dat de gevolgen van het niet aanvragen van de vergoeding voor haar risico komen.
De uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons en in tegenwoordigheid van A.H. Polderman-Eelderink als griffier. De zitting vond plaats op 5 september 2006, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaten. Het College was niet verschenen. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.