ECLI:NL:CRVB:2006:AZ0164

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-3437 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake niet-ontvankelijkheid van beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 september 2006 uitspraak gedaan op het verzoek om herziening van een eerdere uitspraak. Verzoeker had eerder een beroep ingesteld dat door de rechtbank niet-ontvankelijk was verklaard, omdat hij de gronden van zijn beroep niet tijdig had ingediend. De rechtbank had verzoeker meerdere keren uitstel verleend, maar hij had geen goede redenen aangevoerd voor de termijnoverschrijding. De Raad had het hoger beroep van verzoeker tegen deze uitspraak ongegrond verklaard, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die de termijnoverschrijding konden rechtvaardigen.

In het verzoek om herziening stelde verzoeker nieuwe feiten en omstandigheden aan de orde, maar de Raad oordeelde dat deze argumenten geen nieuw feit of nieuwe omstandigheden betroffen. De Raad benadrukte dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak, maar enkel voor nieuwe feiten die niet eerder bekend waren. Aangezien verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die aan de vereisten van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht voldeden, werd het verzoek om herziening afgewezen.

De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffier, A.D. van Dissel-Singhal, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

05/3437 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om herziening van:
[verzoeker], (hierna: verzoeker),
van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 28 april 2005, 04/2220 AW, op het hoger beroep van verzoeker tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
16 maart 2004, 03/2854 AW,
in het geding tussen:
verzoeker
en
het Dagelijks Bestuur Stadsdeel Oud-Zuid van de gemeente Amsterdam (hierna: Dagelijks Bestuur)
Datum uitspraak: 28 september 2006
I. PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft verzocht om herziening van de hiervoor genoemde uitspraak van de Raad.
Het Dagelijks Bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2006. Verzoeker is verschenen. Het Dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.M. Douqué, werkzaam bij Stadsdeel Oud-Zuid van de gemeente Amsterdam.
II. OVERWEGINGEN
1. Ingevolge artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.1. Bij genoemde uitspraak van 16 maart 2004 heeft de rechtbank het beroep van verzoeker niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet indienen van de gronden van zijn beroep binnen de daartoe voorgeschreven termijn, nadat de rechtbank drie maal uitstel hiertoe had verleend. De rechtbank heeft hierbij overwogen dat verzoeker geen goede reden heeft aangevoerd om geen gronden van het beroep in te dienen.
2.2. Bij de onherroepelijk geworden uitspraak waarvan thans herziening wordt gevraagd, heeft de Raad het hoger beroep van verzoeker tegen die uitspraak van de rechtbank ongegrond verklaard. De Raad heeft daartoe overwogen dat niet valt in te zien dat verzoeker niet in staat was om tijdig althans enige grond tegen het bestreden besluit in te dienen bij de rechtbank. Bijzondere omstandigheden die daarvoor een beletsel konden vormen zijn gesteld noch gebleken. Nu verzoeker bij het stellen van een termijn voor het indienen van de gronden is gewezen op de mogelijkheid het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, was de Raad van oordeel dat de rechtbank niet ten onrechte tot de in geding zijnde niet-ontvankelijkverklaring heeft besloten.
3. De Raad ziet zich gesteld voor de beantwoording van de vraag of in het onderhavige geval sprake is van door verzoeker aangevoerde nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88 Awb, die de Raad aanleiding geven over te gaan tot herziening van zijn uitspraak van 28 april 2005.
3.1. In zijn verzoek om herziening herhaalt verzoeker zijn grief in de oorspronkelijke procedure dat hij vanwege financiële en bizarre omstandigheden niet in staat is geweest juridische bijstand te verkrijgen als gevolg waarvan de gronden niet tijdig konden worden ingediend.
Voorts meent verzoeker dat, mede gelet op de overweging van de Raad in zijn uitspraak daaromtrent, zijn ziekte de reden was om juridische hulp in te roepen en dat hij ten tijde van de zitting van de rechtbank geen juridische bijstand had. Om die redenen zou de termijnoverschrijding volgens verzoeker verschoonbaar moeten worden geacht.
3.2. De Raad stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van de Raad het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet is gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als onder 1. bedoeld, een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de betrokken uitspraak te openen.
3.3. Naar het oordeel van de Raad behelzen de argumenten van verzoeker geen nieuw feit of nieuwe omstandigheden als hiervoor bedoeld. Het betreffen immers argumenten die in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak waarvan thans herziening wordt verzocht, reeds bekend waren en in die procedure reeds door verzoeker naar voren zijn gebracht dan wel naar voren gebracht hadden kunnen worden.
4. Nu niet is voldaan aan de in artikel 8:88 van de Awb neergelegde vereisten, dient het verzoek om herziening te worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G Vermeulen als voorzitter en A. Beuker-Tilstra en L.F.M. Verhey als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.D. van Dissel-Singhal als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 september 2006.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) A.D. van Dissel-Singhal.
HD
28.09