ECLI:NL:CRVB:2006:AZ0016

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/1646 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake eigen bijdrage op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 4 maart 2005, waarin het beroep tegen een besluit van de Stichting Ziekenfonds VGZ ongegrond werd verklaard. Appellante, die op 2 mei 2002 was opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis, had geen eigen bijdrage verschuldigd voor de periode van opname tot 1 mei 2003. Echter, na een bericht van het ziekenhuis aan VGZ op 12 juni 2003, waarin werd aangegeven dat terugkeer naar de maatschappij niet te verwachten viel, werd appellante vanaf 2 mei 2003 een lage eigen bijdrage opgelegd, en vanaf 1 oktober 2003 een hoge eigen bijdrage. De rechtbank oordeelde dat VGZ niet ten onrechte de ingangsdatum van de hoge eigen bijdrage had vastgesteld op 1 oktober 2003.

In hoger beroep heeft appellante betoogd dat zij slechts de lage eigen bijdrage verschuldigd is over de gehele periode van 2 mei 2003 tot en met 25 mei 2004, op basis van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van het Bijdragebesluit zorg. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat er geen sprake was van een terugkeer naar de maatschappij, aangezien appellante van het psychiatrisch ziekenhuis naar een verzorgingstehuis was overgegaan. Hierdoor kon de door appellante bepleite toepassing van de lage eigen bijdrage niet worden gehonoreerd.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, op 26 september 2006.

Uitspraak

05/1646 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 4 maart 2005, 04/12 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Stichting Ziekenfonds VGZ, gevestigd te Eindhoven (hierna: VGZ)
Datum uitspraak: 26 september 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft haar zoon mr. G.C. Hendriks hoger beroep ingesteld.
VGZ heeft een verweerschrift ingediend, waarop mr. Hendriks schriftelijk heeft gereageerd.
Naar aanleiding van een vraagstelling van de Raad hebben achtereenvolgens mr. Hendriks. VGZ en mr. Hendriks schriftelijk gereageerd.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 15 augustus 2006, waar partijen - met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellante is op 2 mei 2002 opgenomen in het psychiatrisch ziekenhuis Reinier van Arkel, een toegelaten instelling als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ). Overeenkomstig artikel 17, eerste lid, van het op de AWBZ gebaseerde Bijdragebesluit zorg, waarin is bepaald dat voor verblijf in een instelling in bepaalde gevallen gedurende het eerste jaar geen eigen bijdrage is verschuldigd, is aan appellante over de periode van 2 mei 2002 tot en met 1 mei 2003 geen eigen bijdrage opgelegd. Op 12 juni 2003 heeft het psychiatrisch ziekenhuis aan VGZ bericht dat niet te verwachten valt dat appellante naar de maatschappij zal kunnen terugkeren. Bij besluit op bezwaar van 8 maart 2004 heeft VGZ aan appellante over de periode van 2 mei 2003 tot en met 30 september 2003 de zogenoemde lage bijdrage opgelegd en met ingang van 1 oktober 2003 de zogenoemde hoge eigen bijdrage. Op 26 mei 2004 is appellante van het psychiatrisch ziekenhuis overgegaan naar het verzorgingstehuis De Zuiderschans, eveneens een toegelaten instelling als bedoeld in de AWBZ.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het beroep tegen het besluit van 8 maart 2004 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, kort weergegeven, geoordeeld dat VGZ niet ten onrechte de ingangsdatum van de hoge eigen bijdrage heeft bepaald op 1 oktober 2003.
Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft zich daarbij, zo begrijpt de Raad uit de niet altijd navolgbare geschriften van mr. Hendriks, uiteindelijk op het standpunt gesteld dat zij op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van het Bijdragebesluit zorg over de - gehele - periode van 2 mei 2003 tot en met 25 mei 2004 slechts de lage eigen bijdrage is verschuldigd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
In artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van het Bijdragebesluit zorg is bepaald dat de lage eigen bijdrage is verschuldigd indien de zorgverzekeraar het waarschijnlijk acht dat het verblijf in de instelling kan worden beëindigd en terugkeer naar de maatschappij mogelijk is en zal worden bewerkstelligd.
Nu appellante vanuit het psychiatrisch ziekenhuis is overgegaan naar een andere toegelaten instelling als bedoeld in de AWBZ, is geen sprake geweest van terugkeer van appellante naar de maatschappij. De door appellante bepleite toepasselijkheid van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van het Bijdragebesluit zorg stuit reeds op dit gegeven af.
Dit betekent dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 september 2006.
(get.) T.G.M. Simons.
(get.) M. Pijper.