ECLI:NL:CRVB:2006:AZ0016
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake eigen bijdrage op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 4 maart 2005, waarin het beroep tegen een besluit van de Stichting Ziekenfonds VGZ ongegrond werd verklaard. Appellante, die op 2 mei 2002 was opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis, had geen eigen bijdrage verschuldigd voor de periode van opname tot 1 mei 2003. Echter, na een bericht van het ziekenhuis aan VGZ op 12 juni 2003, waarin werd aangegeven dat terugkeer naar de maatschappij niet te verwachten viel, werd appellante vanaf 2 mei 2003 een lage eigen bijdrage opgelegd, en vanaf 1 oktober 2003 een hoge eigen bijdrage. De rechtbank oordeelde dat VGZ niet ten onrechte de ingangsdatum van de hoge eigen bijdrage had vastgesteld op 1 oktober 2003.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat zij slechts de lage eigen bijdrage verschuldigd is over de gehele periode van 2 mei 2003 tot en met 25 mei 2004, op basis van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van het Bijdragebesluit zorg. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat er geen sprake was van een terugkeer naar de maatschappij, aangezien appellante van het psychiatrisch ziekenhuis naar een verzorgingstehuis was overgegaan. Hierdoor kon de door appellante bepleite toepassing van de lage eigen bijdrage niet worden gehonoreerd.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, op 26 september 2006.