ECLI:NL:CRVB:2006:AY9731
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzekering onder de Algemene Ouderdomswet voor in Suriname wonende en werkende appellant
In deze zaak gaat het om de vraag of de appellant, die gedurende het tijdvak van 1 januari 1957 tot en met 23 juni 1974 in Suriname woonde en werkte, verzekerd was onder de Algemene Ouderdomswet (AOW). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van de appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 april 2005. De rechtbank had geoordeeld dat de Sociale verzekeringsbank (Svb) terecht had besloten dat appellant niet verzekerd was onder de AOW, omdat hij niet als ingezetene van het Rijk kon worden aangemerkt. De Raad bevestigt dit oordeel en wijst erop dat de appellant, hoewel hij in dienst was van een publiekrechtelijke rechtspersoon in Suriname, niet kan worden beschouwd als verzekerd onder de AOW, aangezien hij buiten het Rijk werkzaam was.
De Raad overweegt verder dat de stelling van de appellant dat hij AOW-premies heeft betaald, niet aannemelijk is gemaakt. De argumenten die in hoger beroep zijn aangevoerd, zijn in wezen herhalingen van eerdere stellingen en leiden niet tot een ander oordeel. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet kan slagen en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.
De uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van A. Kovács als griffier, en is openbaar uitgesproken op 6 oktober 2006. Het onderzoek ter zitting vond plaats op 22 september 2006, waarbij de appellant werd vertegenwoordigd door mr. P. Vermeulen en de Svb door mr. G.J. Oudenes. De rechtbank had eerder overwogen dat de appellant op grond van de AOW niet verzekerd was, omdat hij niet in Nederland arbeid in dienstbetrekking verrichtte en niet als ingezetene kon worden aangemerkt.