[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 12 april 2005, 00/851 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van Bestuur van het Academisch Ziekenhuis Groningen (hierna: Raad van Bestuur),
Datum uitspraak:14 september 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Namens de Raad van Bestuur is een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2006. Appellante is in persoon verschenen en gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door Mr. W.Th. Snoek, advocaat te Amsterdam, en E.W.P. van Boven, werkzaam bij het Academisch Ziekenhuis Groningen (AZG).
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante, anesthesioloog, is vanaf 1 januari 1987 in ambtelijke dienst van het AZG. Naast haar ambtelijke aanstelling had zij, net als alle andere medisch specialisten, de mogelijkheid om inkomsten te verwerven uit het voeren van een eigen medische praktijk in het ziekenhuis ten behoeve van particuliere patiënten, ook wel aangeduid als honorariuminkomsten.
1.2. Op 1 juni 1999 is de in de Honoreringsregeling medisch specialisten (hierna: de Honoreringsregeling) voorziene overgangsregeling geëindigd en is de mogelijkheid van het voeren van een eigen praktijk naast de ambtelijke aanstelling afgeschaft. Er heeft een herinschaling plaatsgevonden, waarbij de particuliere inkomsten zijn verdisconteerd. Vooruitlopend op de invoering van de Honoreringsregeling heeft de Raad van Bestuur getracht de honorariuminkomsten voor (onder meer) het specialisme Anesthesiologie per 1 januari 1998 om te zetten in individuele ambtelijke toeslagen. Op 13 oktober 1997 heeft de Raad van Bestuur hieromtrent een voorstel gedaan, waaraan de voorwaarde was verbonden dat alle anesthesiologen met dit voorstel akkoord zouden gaan. Bij brief van 19 mei 1998 heeft het waarnemend hoofd van de afdeling Anesthesiologie aan de Raad van Bestuur meegedeeld dat de medische staf van die afdeling unaniem had besloten om dit voorstel te accepteren.
1.3. Bij brief van 19 juni 1998 is de anesthesiologen meegedeeld dat zij in juni 1998 via de loonadministratie een voorschot zullen ontvangen in verband met de verwachte omzetting van de honorariuminkomsten in een ambtelijke toelage per
1 januari 1998. Daarbij is aangegeven dat, in het geval niet tot omzetting zal worden overgegaan, het voorschot verrekend zal worden met de uitbetaling van het honorariumbudget 1998 via de Stichting Centrale Inning (SCI). Vervolgens zijn in de maanden juni, juli en september 1998 aan appellante voorschotten uitbetaald van gemiddeld f 5.000,- per maand, in totaal
f 15.000,-.
1.4. Op de vervolgens aan alle anesthesiologen gedane individuele aanbiedingen voor omzetting van de honorarium- inkomsten in een ambtelijke toelage is door een aantal van hen, onder wie appellante, afwijzend gereageerd. Bij brief van
24 november 1998 heeft de Raad van Bestuur aan appellante meegedeeld dat gebleken is dat geen sprake is van unanimiteit, zodat de voorgenomen omzetting geen doorgang vindt en de oude situatie gehandhaafd wordt. Voorts is meegedeeld dat de aan appellante verstrekte voorschotten zullen worden verrekend met de komende salarisbetalingen en dat aan de SCI is verzocht de particuliere honorariumgelden over 1998 aan de anesthesiologen uit te keren. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In mei, juni en juli 1999 is respectievelijk f 9.000,-, f 5.000,- en f 1.000,- verrekend met het salaris van appellante. Bij brief van 9 oktober 1999 is aan haar meegedeeld dat het volledige bedrag van f 15.000,- aan haar is teruggestort, omdat geen rechtspositioneel besluit met betrekking tot de verrekening was genomen. Hierbij is aangegeven dat dit bedrag onverschuldigd betaald blijft en dat een rechtspositioneel besluit zal worden genomen.
1.5. Bij brief van 21 februari 2000 is appellante meegedeeld dat de aan haar in juni, juli en september 1998 betaalde voorschotten met een totaalbedrag van f 15.000,- bruto met haar bruto bezoldiging zullen worden verrekend met een bedrag van f 1.000,- per maand, te beginnen in maart 2000. Het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft de Raad van Bestuur bij besluit van 18 juli 2000 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het door appellant tegen dit besluit ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht overweegt de Raad als volgt.
3.1. De grieven van appellante richten zich vooral tegen de terugvordering van de verstrekte voorschotten op zichzelf. De Raad stelt met de rechtbank vast dat het, gezien de hiervoor weergegeven correspondentie en de overige gedingstukken, aan appellante redelijkerwijs duidelijk moet zijn geweest dat de onder 1.3. beschreven betalingen voorschotten betroffen, vooruitlopend op een tot stand te komen regeling tot omzetting van de honorariuminkomsten in een ambtelijke toelage. De regeling met de anesthesiologen is niet tot stand is gekomen, zodat de oude Honoreringsregeling van toepassing is gebleven en alsnog betaling heeft plaatsgevonden via de SCI. De in de brief van 19 juni 1998 aangekondigde verrekening met SCI-gelden is niet gerealiseerd, zoals ook blijkt uit brieven van het hoofd van de afdeling anesthesiologie aan de stafleden van 1 december 1998 en 1 april 1999. De Raad van Bestuur was dus bevoegd tot terug-vordering van deze aan appellante verstrekte voorschotten.
3.2. In hetgeen door appellante is aangevoerd heeft de Raad geen aanleiding gevonden om te oordelen dat de Raad van Bestuur niet in redelijkheid van de bevoegdheid tot terugvordering/verrekening van de verstrekte voorschotten gebruik heeft kunnen maken. Dat appellante mogelijk zelf ook iets te vorderen heeft van het AZG en/of de SCI kan hieraan niet afdoen. Overigens zijn die vordering(en) ook betwist.
3.3. Gezien het vorenstaande komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking en bestaat geen aanleiding tot vergoeding van schade, noch voor vergoeding van proceskosten met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en F.A.M. Stroink als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.W.F. Menkveld-Botenga als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 september 2006.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) E.W.F. Menkveld-Botenga.