ECLI:NL:CRVB:2006:AY8827

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01-2015 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ingangsdatum AOW-pensioen en nabetaling door de Sociale verzekeringsbank

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn bezwaar tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) werd afgewezen. De Svb had in 1999 aan appellant meegedeeld dat hij recht had op een AOW-pensioen vanaf juni 1997, maar appellant stelde dat hij recht had op AOW-pensioen vanaf januari 1997. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond. Appellant ging in hoger beroep.

Tijdens de zitting op 14 februari 2003 was appellant niet aanwezig, maar de Svb werd vertegenwoordigd door J.Y. van den Berg. Na de zitting bleek dat het onderzoek niet volledig was, wat leidde tot heropening van het onderzoek. De Svb heeft vervolgens een nieuwe beslissing op bezwaar genomen en meegedeeld dat het eerdere besluit niet langer werd gehandhaafd. Hierdoor werd het bezwaar van appellant alsnog gegrond verklaard, en kreeg hij recht op AOW-pensioen met ingang van januari 1997.

De Raad heeft vastgesteld dat appellant zich kan verenigen met de nieuwe ingangsdatum en de toegezegde wettelijke rente over de nabetaling. Hierdoor bestond er geen geschil meer tussen partijen. De Raad oordeelde dat er geen termen waren voor proceskostenvergoeding, aangezien appellant geen kosten had gevorderd. De uitspraak werd gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van griffier S. Sweep, en werd openbaar uitgesproken op 22 september 2006. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

01/2015 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 februari 2001, 00/101 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 22 september 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2003. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg. Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
Bij brief van 13 augustus 2005 heeft de Svb geantwoord op enkele vragen van de Raad. Appellant heeft op 6 oktober 2005 een reactie ingezonden.
Op 16 december 2005 is het geding nogmaals ter zitting behandeld. Daar is wederom alleen J.Y. van den Berg namens de Svb verschenen.
Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft de Svb een nieuwe beslissing op bezwaar afgegeven en deze bij faxbericht van 20 april 2006 aan de Raad toegezonden.
Na verkregen toestemming van partijen heeft de Raad met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 5 maart 1999 heeft de Svb aan appellant meegedeeld dat hij vanaf juni 1997 recht heeft op een AOW-pensioen ter hoogte van 42% van het ouderdomspensioen van een ongehuwde of een gehuwde die duurzaam gescheiden leeft.
Appellant heeft bezwaar ingediend tegen voornoemde beslissing en heeft aangevoerd van mening te zijn dat hij recht heeft op een AOW-pensioen vanaf januari 1997. Het door appellant ingediende bezwaar heeft de Svb bij besluit van 26 november 1999, hierna bestreden besluit, ongegrond verklaard.
De rechtbank Amsterdam heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit eveneens ongegrond verklaard.
Appellant is van die uitspraak in hoger beroep gekomen.
Bij faxbericht van 20 april 2006 heeft de Svb aan de Raad meegedeeld dat het bestreden besluit alsmede de primaire beslissing niet langer worden gehandhaafd. Ten gevolge hiervan wordt het bezwaarschrift alsnog gegrond verklaard en heeft appellant recht op een AOW-pensioen met ingang van januari 1997. Tevens heeft de Svb daarbij aangegeven dat appellant over het uit te betalen bedrag binnenkort een nadere specificatie krijgt ook over de hoogte van de te vergoeden wettelijke rente aan appellant.
Appellant heeft in reactie op bovengenoemde brief de Raad het volgende meegedeeld.
“Ik verneem met genoegen uit de brief van de SVB d.d. 20 april 2006, nummer AS 3732828-0 ROBB 29992, dat de SVB na vele jaren uiteindelijk nu tot de conclusie is gekomen dat mijn bezwaarschrift van 24 maart 1999 wél gegrond was/is en ik dus wel degelijk recht heb op AOW-pensioen met ingang van januari 1997.
De door SVB toegezegde financiële reparatie en vergoeding zie ik tegemoet.”
Nu appellant zich kan verenigen met de door de Svb nader vastgestelde ingangsdatum van zijn ouderdomspensioen en met de toegezegde wettelijke rente over de nabetaling is de Raad van oordeel dat tussen partijen geen geschil meer bestaat en zal de Raad zich onthouden van een oordeel hierover.
Een belang bij handhaving van het hoger beroep kan naar het oordeel van de Raad niet uitsluitend gelegen zijn in het verkrijgen van een veroordeling tot vergoeding van het griffierecht en van de gemaakte kosten.
Een dergelijk belang kan wel gelegen zijn in het verkrijgen van een veroordeling met toepassing van artikel 8:73 van de Awb. Een dergelijk verzoek is echter door of namens appellant niet gedaan.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep wegens verlies aan belang niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De Raad is niet gebleken van door appellant gevorderde proceskosten en acht daarmee geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank aan appellant het door hem in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 104,37,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S. Sweep als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 september 2006
(get.) T.L. de Vries.
(get.) S. Sweep.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.