ECLI:NL:CRVB:2006:AY8766

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-1551 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhoging WAO-dagloon en rentevergoeding over nabetaling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant) tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht. De rechtbank had het beroep van betrokkene, die een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontving, voor een deel gegrond verklaard. Dit betrof de rentevergoeding over een besluit van 10 september 1996, dat als onrechtmatig werd aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat appellant vanaf 1 oktober 1996 wettelijke rente verschuldigd was aan betrokkene.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de rechtbank terecht het besluit van 10 september 1996 had vernietigd, maar op onjuiste gronden. Appellant had verzuimd om rente over rente toe te kennen, wat een belangrijk aspect was in deze zaak. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, maar gaf aan dat appellant een nieuw besluit moest nemen op het bezwaar van betrokkene, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak.

Daarnaast werd appellant veroordeeld tot betaling van de proceskosten van betrokkene, die zijn begroot op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd gedaan op 31 augustus 2006 door G. van der Wiel, in tegenwoordigheid van griffier C.M.T. Kruls. De zaak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met rentevergoedingen en de gevolgen van onrechtmatige besluiten.

Uitspraak

05/1551 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 26 januari 2005, 04/1063
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
[betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
en
appellant
Datum uitspraak: 31 augustus 2006.
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat te Heerlen, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juli 2006. Namens appellant is verschenen F.P.L. Smeets, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, en namens betrokkene is verschenen mr. Brauer, voornoemd.
II. OVERWEGINGEN
Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende.
Bij besluit van 3 juli 1991 heeft appellant aan betrokkene met ingang van 7 februari 1991 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend. Bij besluit van 10 september 1996 is het WAO-dagloon per 19 augustus 1996 gewijzigd. Naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van betrokkene van
28 januari 2002 heeft appellant bij besluit van 5 december 2002 het WAO-dagloon ingaande 7 februari 1991 en bij besluit van 9 september 2003 ingaande 19 augustus 1996 verhoogd.
Bij besluit van 29 april 2004 heeft appellant over de nabetaling een bedrag ad € 373,66 aan wettelijke rente toegekend, bij bestreden besluit op bezwaar van 14 juli 2004 is het bezwaar ongegrond verklaard. Daaruit blijkt voorts dat appellant zowel ten aanzien van het besluit van 3 juli 1991 als het besluit van 10 september 1996 ingaande
29 januari 2002 wettelijke rente heeft toegekend.
De rechtbank heeft het beroep, voor zover betrekking hebbend op de rentevergoeding terzake van het besluit van 10 september 1996 gegrond verklaard en het bestreden besluit in zoverre vernietigd. Voor het overige is het beroep ongegrond verklaard. Het besluit van 10 september 1996 moet als onrechtmatig worden aangemerkt en de rechtbank is van oordeel dat appellant ingaande 1 oktober 1996 wettelijke rente is verschuldigd.
Appellant erkent dat het besluit van 10 september 1996 onrechtmatig was, maar vindt dat de gevolgen van de onrechtmatigheid van dat besluit veeleer voor risico van betrokkene dienen te komen. Het dagloon is destijds vastgesteld op basis van de gegevens die door betrokkene en zijn werkgever zijn verstrekt. Betrokkene heeft geen rechtsmiddel aangewend tegen de dagloonvaststelling en heeft eerst na verloop van lange tijd verzocht om herziening van het dagloon.
De Raad overweegt als volgt.
Zoals blijkt uit de uitspraak van de Raad van 15 december 2005 (LJN: AU8835) onderschrijft de Raad het standpunt van appellant.
Het voorgaande betekent echter niet dat het bestreden besluit in rechte kan standhouden. Ter zitting is gebleken dat appellant heeft verzuimd rente over rente toe te kennen.
De rechtbank heeft dan ook het bestreden besluit terecht vernietigd, zij het op onjuiste gronden. Het hoger beroep slaagt dan ook niet.
De Raad ziet in één en ander aanleiding appellant te veroordelen tot betaling van de kosten die betrokkene in verband met het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, met dien verstande dat appellant met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit dient te nemen op het bezwaar van betrokkene;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene, tot een bedrag van € 644,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C.M.T. Kruls als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2006.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) C.M.T. Kruls.
BKH 250806