ECLI:NL:CRVB:2006:AY8764
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verhoging van het WAO-dagloon met terugwerkende kracht en rentevergoeding over nabetaling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant) tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht. De zaak betreft de verhoging van het WAO-dagloon van betrokkene met terugwerkende kracht en de toekenning van wettelijke rente over de nabetaling. Appellant had op 31 mei 1983 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) aan betrokkene toegekend. Na een verzoek van betrokkene op 12 juli 2002, heeft appellant op 24 oktober 2002 het WAO-dagloon met terugwerkende kracht verhoogd. Appellant erkent dat het oorspronkelijke besluit onrechtmatig was, maar stelt dat de gevolgen hiervan voor risico van betrokkene dienen te komen, omdat deze geen rechtsmiddel heeft aangewend tegen de dagloonvaststelling en pas na lange tijd om herziening heeft verzocht.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 31 augustus 2006 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat appellant in de proceskosten van betrokkene moet worden veroordeeld, die zijn begroot op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, maar wijst erop dat appellant een nieuw besluit moet nemen op het bezwaar van betrokkene, waarbij ook rente over rente moet worden toegekend. De Raad heeft vastgesteld dat appellant verzuimd heeft om rente over rente toe te kennen, wat de rechtbank terecht heeft vernietigd, zij het op onjuiste gronden. De uitspraak benadrukt het belang van een correcte berekening van de rentevergoeding en de verplichting van de appellant om de kosten van de rechtsbijstand te vergoeden.