ECLI:NL:CRVB:2006:AY8762

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-5834 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van WAO-dagloon en vervolguitkering; geschil over berekening en loonspecificaties

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de rechtbank het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) niet-ontvankelijk verklaarde en een ander besluit van het Uwv vernietigde. De zaak betreft de vaststelling van het WAO-dagloon en de vervolguitkering van appellante. Het Uwv had eerder besloten dat het dagloon van appellante per 2 juli 2001 € 66,65 bedroeg en dat de vervolguitkering per 2 juli 2002 op € 65,14 was vastgesteld. Appellante was het niet eens met deze besluiten en stelde dat haar dagloon hoger had moeten zijn, gebaseerd op loonspecificaties uit 2001.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de rechtbank het geding te beperkt had opgevat. De Raad oordeelde dat de rechtbank het besluit van 6 juli 2004 in zijn geheel had moeten vernietigen en het dagloon van de loondervingsuitkering per 2 juli 2001 op € 67,01 had moeten vaststellen. De Raad heeft ook geoordeeld dat het Uwv in de kosten van het hoger beroep moet worden veroordeeld en dat appellante recht heeft op schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente over de niet uitbetaalde uitkering.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep werd gedaan op 14 september 2006, waarbij de Raad de eerdere uitspraak van de rechtbank gedeeltelijk vernietigde en de besluiten van het Uwv aanpaste. De Raad heeft de kosten van rechtsbijstand voor appellante vastgesteld op € 322,-- en het griffierecht van € 103,-- aan haar vergoed.

Uitspraak

05/5834 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
Op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 19 augustus 2005, 04/227 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 14 september 2006.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad van 3 augustus 2006 waar partijen -met voorafgaand schriftelijk bericht- niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de daarop rustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
Bij besluit van 9 december 2003 heeft het Uwv ongegrond verklaard de bezwaren van appellante tegen de besluiten van 5 maart 2003, waarin het Uwv appellante heeft medegedeeld dat de aan appellante toegekende uitkering ingevolge de WAO ingaande 2 juli 2001 gebaseerd is op een dagloon van € 66,65 en de per 2 juli 2002 toegekende vervolguitkering is gebaseerd op een dagloon van € 65,14. Tevens heeft het Uwv bij besluit van 9 december 2003 bepaald dat het dagloon van de loondervingsuitkering per 2 juli 2002 op € 64,74 dient te worden vastgesteld en het dagloon van de vervolguitkering op € 62,88, maar dat op dit punt niet ten nadele van appellante zal worden teruggekomen.
Na de mededeling van het Uwv dat hij het besluit van 9 december 2003 niet langer handhaaft heeft het Uwv na hernieuwd onderzoek bij besluit van 6 juli 2004 het bezwaar van appellante ongegrond verklaard en het dagloon vastgesteld op € 66,27, het vervolgdagloon vastgesteld op € 65,-- en appellante medegedeeld niet ten nadele te zullen terugkomen op de besluiten van 5 maart 2003.
Bij brief van 4 oktober 2004 heeft het Uwv zich finaal op het standpunt gesteld dat het dagloon per 2 juli 2001 € 67,01 bedraagt.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 9 december 2003 niet-ontvankelijk verklaard, het besluit van 6 juli 2004 voor zover daarin is bepaald dat het dagloon van de vervolguitkering per 2 juli 2002 € 65,-- bedraagt vernietigd, het besluit van 5 maart 2003 in zoverre herroepen en bepaald dat het dagloon van de vervolguitkering per 2 juli 2002 € 65,37 bedraagt. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het besluit voor zover dat is vernietigd en zich uitgesproken omtrent griffierecht en proceskosten.
Appellante kan zich met het oordeel van de rechtbank niet verenigen en heeft daartoe primair aangevoerd dat uit loonspecificaties van 2001 blijkt dat het loon van appellante f 2.681,40 bruto per vier weken bedroeg en dat de rechtbank geen rekening heeft gehouden met de loonsverhoging van 4% per 1 januari 2001. Subsidiair heeft appellante aangevoerd dat de aangevallen uitspraak dient te worden aangevuld in die zin dat de rechtbank expliciet het dagloon van de loondervingsuitkering per 2 juli 2001 op € 67,01 had moeten vaststellen.
De Raad overweegt als volgt.
Uit de door appellante op de referteperiode betrekking hebbende overgelegde salarisspecificaties, die naar het oordeel van de Raad de meest aangewezen gegevens vermelden voor de dagloonvaststelling, blijkt dat aan appellante per uur werd betaald. Dit uurloon, inclusief toeslagen, heeft het Uwv als uitgangspunt genomen voor zijn berekening zoals overgelegd ter zitting van de rechtbank op 20 april 2005. Daaruit blijkt dat het dagloon is vastgesteld op € 67,01 en het vervolgdagloon op € 65,37. De Raad deelt niet het standpunt van appellante dat uitgegaan dient te worden van het basissalaris zoals dat blijkt uit de loonspecificaties van 2001, aangezien deze specificaties buiten de hier aan de orde zijnde referteperiode vallen. De Raad ziet op grond van de gedingstukken geen grond voor het oordeel dat het Uwv aan de vaststelling van het WAO-dagloon ten onrechte de door hem opgestelde berekening ten grondslag heeft gelegd. In zoverre slaagt het hoger beroep niet.
Met betrekking tot de subsidiaire aangevoerde stelling van appellante slaagt het hoger beroep wel. Gelet op de aangevallen uitspraak is de Raad van oordeel dat de rechtbank het geding te beperkt heeft opgevat. De rechtbank had het besluit van 6 juli 2004 in zijn geheel moeten vernietigen en daarbij het dagloon van de loondervingsuitkering dienen te bepalen op € 67,01. Voorts heeft de rechtbank zich niet uitgelaten omtrent het namens appellante bij aanvullend beroepschrift van 10 februari 2004 gedane verzoek om schadevergoeding.
De Raad zal, onder gedeeltelijke vernietiging van de aangevallen uitspraak, doen wat de rechtbank had behoren te doen. Het Uwv zal worden veroordeeld in de kosten die appellante in hoger beroep heeft gemaakt. Deze kosten worden begroot op € 322,-- voor verleende rechtsbijstand.
Appellante heeft verzocht het Uwv te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de niet uitbetaalde uitkering. Deze vordering dient te worden toegewezen. Voor de berekening van de schadevergoeding, bestaande uit de wettelijke rente over de na te betalen uitkering, verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 1 november 2005, gepubliceerd in JB 1995/314.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarin het besluit van 6 juli 2004 ten aanzien van het dagloon in stand is gelaten;
Stelt het dagloon per 2 juli 2001 vast op € 67,01;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
Veroordeelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tot betaling van schadevergoeding als hiervoor weergegeven;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag van € 322,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door appellante in hoger beroep gestorte griffierecht van € 103,-- aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C.M.T. Kruls als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 september 2006.
(get). G. van der Wiel.
(get). C.M.T. Kruls.
EK1209