ECLI:NL:CRVB:2006:AY8754

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/5615 CSV + 04/6740 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake correctie- en boetenota's van het Uwv met betrekking tot relevante kosten en kwalificatie opzet/grove schuld

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin de rechtbank het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) gegrond verklaarde. Het besluit, dat betrekking had op correctie- en boetenota's voor de premiejaren 2000 tot en met 2002, werd vernietigd voor zover het de boetenota's betrof. De rechtbank oordeelde dat het Uwv onvoldoende had onderbouwd dat er sprake was van opzet of grove schuld, zoals vereist door de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak op 3 augustus 2006 behandeld, waarbij de appellante werd vertegenwoordigd door mr. J.P.M. van Zijl en het Uwv door C. Groenewegen.

De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de organisatiekosten van externe bureaus voor personeelsactiviteiten relevant zijn voor de berekening van de correctienota. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank voor wat betreft de correctienota over 2000, maar vernietigde de uitspraak voor de correctienota's van 2001 en 2002. De Raad oordeelde dat het Uwv in de proceskosten van appellante moest worden veroordeeld tot een bedrag van € 644,-- en dat het Uwv het griffierecht van € 348,-- aan appellante moest vergoeden. De uitspraak werd openbaar gedaan in aanwezigheid van de griffier, A.H. Polderman-Eelderink, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

04/5615 CSV
04/6740 CSV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 30 augustus 2004, 04/98 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 3 augustus 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.P.M. van Zijl, advocaat te Tilburg, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, met als bijlage een ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genomen besluit op bezwaar van 15 december 2004 en een looncontrolerapport van 11 januari 1999.
Hierop is door mr. Van Zijl, voornoemd, bij brief van 15 januari 2006 gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2006. Namens appellante is
daar verschenen mr. Van Zijl, voornoemd. Namens het Uwv is, daartoe opgeroepen,
verschenen C. Groenewegen, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de wettelijke bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad allereerst naar de aangevallen uitspraak.
De rechtbank heeft het ingestelde beroep tegen het besluit, na bezwaar, van 10 december
2003 (hierna: besluit I), waarin de correctie- en boetenota’s terzake van de premiejaren 2000 tot en met 2002 werden gehandhaafd, gegrond verklaard onder vernietiging van dit besluit voor zover het de boetenota’s betreft, onder bepaling dat het Uwv ter zake een nieuw besluit dient te nemen, alsmede onder bepalingen van proceskostenvergoeding en griffierecht. De rechtbank heeft geoordeeld dat het standpunt van het Uwv dat sprake is van opzet of grove schuld dat aan de boetenota’s ten grondslag is gelegd, in strijd is met de artikelen 3:3 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, zodat deze kwalificatie op onvoldoende onderzoek berust en ondeugdelijk is gemotiveerd.
Appellante heeft de aangevallen uitspraak gemotiveerd bestreden.
In het verweerschrift heeft het Uwv aangegeven de correctie- en boetenota’s ter zake van de premiejaren 2001 en 2002 niet langer te handhaven.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het Uwv het in rubriek I vermelde besluit genomen (hierna: besluit II), bij welk besluit wederom de boetenota’s over de jaren 2000 tot en met 2002 zijn gehandhaafd.
De Raad merkt dit besluit aan als een besluit in de zin van artikel 6:18 van de Awb.
Nu met dit besluit niet tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellante, dient de Raad, gelet op artikel 6:19 in verbinding met artikel 6:24 van de Awb, tevens dit besluit in zijn beoordeling te betrekken.
De Raad stelt vast dat in hoger beroep thans nog alleen aan de orde is het antwoord op de vraag of het Uwv een juiste uitvoering heeft gegeven aan de aangevallen uitspraak voor zover dit de boetenota ter zake van het premiejaar 2000 betreft en of in de aangevallen uitspraak terecht is geoordeeld dat bij de berekening van de correctienota 2000
rekening is gehouden met organisatiekosten van externe organisatiebureau’s voor personeelsactiviteiten.
Wat betreft de laatstvermelde vraag heeft de rechtbank overwogen dat onbetwist is dat de organisatiekosten rechtstreeks verband houden met de aan de werknemers van appellante aangeboden personeelsactiviteiten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv zich terecht heeft aangesloten bij de in het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van
27 juni 2003 (VN 2003/34.11) gegeven uitleg aan het begrip “relevante kosten”. Bovendien heeft het Uwv naar het oordeel van de rechtbank terecht opgemerkt dat ook volgens de door appellante aangehaalde passage uit de Vakstudie Loonbelasting (artikel 13, aantekening 158) de kosten van rechtstreeks van derde betrokken diensten tot het loon behoren.
De Raad kan zich met dit oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen verenigen en maakt deze tot de zijne.
De Raad is van oordeel dat de eerstvermelde vraag bevestigend beantwoord moet worden. Het Uwv heeft ter uitvoering van de aangevallen uitspraak het looncontrolerapport van 11 januari 1999 van looninspecteur J. Nijman geraadpleegd. Uit dit rapport blijkt dat de grootboekrekening Eiffel@Home niet ter sprake is geweest en ook niet ter sprake kan zijn geweest nu deze rekening pas in 1999 is ingevoerd, terwijl de controle betrekking had op de premiejaren 1994 tot en met 1997, waarvoor 1997 als controlejaar is gebezigd. Bovendien blijkt ook overigens niet dat de activiteiten ten behoeve van het personeel aan de orde zijn geweest.
Dit betekent dat de Raad van oordeel is dat aan de boetenota 2000 terecht de kwalificatie opzet/grove schuld ten grondslag is gelegd.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep van appellante tegen de aangevallen uitspraak, voor zover nog aangevochten, faalt.
De Raad ziet gelet op het niet handhaven van de correctie- en boetenota’s ter zake van de premiejaren 2001 en 2002 aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 644,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voorzover daarin het beroep tegen de correctienota’s 2001 en 2002 ongegrond is verklaard;
Vernietigt besluit I voor zover daarin de correctienota’s 2001 en 2002 zijn gehandhaafd;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor wat betreft de correctienota over 2000;
Vernietigt besluit II voor zover daarin de boetenota’s 2001 en 2002 zijn gehandhaafd;
Verklaart het beroep tegen besluit II voor wat betreft de boetenota 2000 ongegrond;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 644,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 348,--, vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van der Net als voorzitter en R.C. Schoemaker en
G. van der Wiel als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.H. Polderman-Eelderink als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2006.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) A.H. Polderman-Eelderink.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending
beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van het begrip loon in de artikelen 4 tot en met 8 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.
RB3107