ECLI:NL:CRVB:2006:AY8751
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- Rechtspraak.nl
Weigering van ziekengeld op basis van medische geschiktheid voor administratief werk
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant, die in 1989 arbeidsongeschikt werd verklaard vanwege rugklachten. Na een periode van werkhervatting in 1996, viel hij in 1998 opnieuw uit en ontving hij een WAO-uitkering. Deze uitkering werd echter per 19 april 1999 ingetrokken, omdat appellant in staat werd geacht om passende functies te vervullen. De rechtbank had appellant laten onderzoeken door neuroloog J.C. den Heijer, die het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts bevestigde. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat, op basis van artikel 19 van de Ziektewet, de verzekerde recht heeft op ziekengeld bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid, mits dit medisch objectief kan worden vastgesteld. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt, omdat de door hem ervaren klachten niet als een medisch gevolg van ziekte kunnen worden aangemerkt. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is om af te wijken van het oordeel van de onafhankelijke deskundige.
De uitspraak werd gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk, in aanwezigheid van griffier A. van Netten, op 20 september 2006. De Raad oordeelt dat het onderzoek door de neuroloog voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen tegenstrijdigheden in het rapport zijn aangetroffen. De Raad ziet geen reden om het oordeel van de deskundige niet te volgen, en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.