ECLI:NL:CRVB:2006:AY8712
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake vaststelling dagloon en wettelijke rente in WAO-zaak
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van betrokkene tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 22 januari 2004, betreffende de vaststelling van het WAO-dagloon en de vergoeding van wettelijke rente. Betrokkene, die laatstelijk werkzaam was bij Volvo Car B.V., had in 1987 een WAO-uitkering toegekend gekregen met een dagloon van f 148,70. In 2002 heeft het Uwv dit dagloon verhoogd naar € 69,23, maar betrokkene was van mening dat er ten onrechte geen rekening was gehouden met verschillende toeslagen, zoals de CAO-toeslag en de tintoeslag. Het Uwv had in eerdere besluiten deze toeslagen niet meegenomen in de berekening van het dagloon.
De rechtbank heeft het bestreden besluit van het Uwv, wat betreft de hoogte van het dagloon, onderschreven, maar oordeelde dat het Uwv wettelijke rente moest vergoeden vanaf 14 dagen na 18 januari 2002. Het Uwv erkende dat het oorspronkelijke besluit onrechtmatig was, maar stelde dat de gevolgen voor risico van betrokkene moesten komen, omdat hij geen rechtsmiddel had aangewend tegen de oorspronkelijke dagloonvaststelling.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 31 augustus 2006 de aangevallen uitspraak vernietigd voor zover deze door het Uwv was aangevochten en het beroep van betrokkene ongegrond verklaard. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht geen rekening had gehouden met de CAO-toeslag en dat de wettelijke rente niet verschuldigd was, omdat de uitbetaling al in maart 2002 had plaatsgevonden. De Raad bevestigde dat het aan betrokkene was om bewijs te leveren voor zijn stellingen, wat hij niet had gedaan. De uitspraak benadrukt de terughoudendheid van de rechter bij het terugkomen op eerder genomen besluiten in het bestuursrecht.