ECLI:NL:CRVB:2006:AY8712

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/1083 WAO + 04/1137 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vaststelling dagloon en wettelijke rente in WAO-zaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van betrokkene tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 22 januari 2004, betreffende de vaststelling van het WAO-dagloon en de vergoeding van wettelijke rente. Betrokkene, die laatstelijk werkzaam was bij Volvo Car B.V., had in 1987 een WAO-uitkering toegekend gekregen met een dagloon van f 148,70. In 2002 heeft het Uwv dit dagloon verhoogd naar € 69,23, maar betrokkene was van mening dat er ten onrechte geen rekening was gehouden met verschillende toeslagen, zoals de CAO-toeslag en de tintoeslag. Het Uwv had in eerdere besluiten deze toeslagen niet meegenomen in de berekening van het dagloon.

De rechtbank heeft het bestreden besluit van het Uwv, wat betreft de hoogte van het dagloon, onderschreven, maar oordeelde dat het Uwv wettelijke rente moest vergoeden vanaf 14 dagen na 18 januari 2002. Het Uwv erkende dat het oorspronkelijke besluit onrechtmatig was, maar stelde dat de gevolgen voor risico van betrokkene moesten komen, omdat hij geen rechtsmiddel had aangewend tegen de oorspronkelijke dagloonvaststelling.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 31 augustus 2006 de aangevallen uitspraak vernietigd voor zover deze door het Uwv was aangevochten en het beroep van betrokkene ongegrond verklaard. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht geen rekening had gehouden met de CAO-toeslag en dat de wettelijke rente niet verschuldigd was, omdat de uitbetaling al in maart 2002 had plaatsgevonden. De Raad bevestigde dat het aan betrokkene was om bewijs te leveren voor zijn stellingen, wat hij niet had gedaan. De uitspraak benadrukt de terughoudendheid van de rechter bij het terugkomen op eerder genomen besluiten in het bestuursrecht.

Uitspraak

04/1083 WAO
04/1137 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
1. [betrokkene], wonende te [woonplaats],
2. de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 22 januari 2004, 02/1158
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant sub 1
en
appellant sub 2
Datum uitspraak: 31 augustus 2006.
I. PROCESVERLOOP
Appellant sub 1 (verder te noemen: het Uwv) heeft hoger beroep ingesteld.
Namens appellant sub 2 (verder te noemen: betrokkene) heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat te Heerlen, hoger beroep ingesteld.
Beide partijen hebben een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juli 2006. Namens het Uwv is verschenen mr. R.G. Willems-Cremers, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, en namens betrokkene is verschenen mr. Brauer, voornoemd.
II. OVERWEGINGEN
Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende.
Betrokkene werkte laatstelijk bij Volvo Car B.V. te Born. Bij besluit van
17 februari 1987 heeft het Uwv met ingang van 27 januari 1987 aan betrokkene een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, waarbij het WAO-dagloon is vastgesteld op f 148,70. In dit besluit heeft betrokkene berust.
Bij brief van 18 januari 2002 is namens betrokkene verzocht om het dagloon alsnog te verhogen, waarbij is aangevoerd dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de pensionkostentoeslag, de reiskostenvergoeding voor een jaarlijkse vakantiereis naar het land van herkomst, zes extra reisdagen en extra vakantieverlof. Tevens is verzocht de wettelijke rente te vergoeden over de nabetaling.
Bij besluit van 6 maart 2002 heeft het Uwv het WAO-dagloon van betrokkene per
27 januari 1987 verhoogd tot € 69,23. Hierbij is rekening gehouden met een reiskostenvergoeding van € 457,41 per jaar. In bezwaar tegen dit besluit heeft betrokkene onder meer aangevoerd dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de CAO-toeslag, tintoeslag en vuilwerktoeslag die hij heeft ontvangen.
Bij ander besluit van 6 maart 2002 heeft het Uwv aan betrokkene medegedeeld dat over de nabetaling geen wettelijke zal worden vergoed.
Bij besluit van 2 juli 2002 is het bezwaar tegen de besluiten van 6 maart 2002 ongegrond verklaard.
In beroep heeft betrokkene onder meer aangevoerd dat over de reiskostenvergoeding buitenland nog vakantietoeslag bijgeteld moet worden.
Bij besluit van 21 mei 2003 (verder te noemen: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 6 maart 2002 dat handelt over de hoogte van het dagloon gegrond verklaard en het dagloon per 27 januari 1987 vastgesteld op € 69,94. Hierbij is rekening gehouden met een vuilwerktoeslag van € 24,72 per vier weken. Het bezwaar tegen het andere besluit van 6 maart 2002 is andermaal ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het bestreden besluit, wat de hoogte van het WAO-dagloon betreft, onderschreven. Volgens de rechtbank dient het Uwv ingaande 14 dagen na
18 januari 2002 wettelijke rente te vergoeden. Het bestreden besluit is om die reden in zoverre vernietigd door de rechtbank.
Betrokkene meent dat ten onechte geen rekening is gehouden met de CAO-toeslag en de tintoeslag.
Het Uwv erkent dat het besluit van 17 februari 1987 onrechtmatig was, maar vindt dat de gevolgen van de onrechtmatigheid van dat besluit veeleer voor risico van betrokkene dienen te komen. Het dagloon is destijds vastgesteld op basis van de gegevens die door betrokkene en zijn werkgever zijn verstrekt. Betrokkene heeft geen rechtsmiddel aangewend tegen de dagloonvaststelling en heeft eerst na verloop van lange tijd verzocht om herziening van het dagloon.
De beslistermijn op het verzoek van 18 januari 2002 eindigde op 15 maart 2002. Daarvoor was reeds beslist op dat verzoek. Eerst ingaande 1 april 2002 zou het Uwv dan ook wettelijke rente zijn verschuldigd, maar omdat de uitbetaling al in maart 2002 heeft plaatsgevonden, is er in dit geval geen aanleiding tot vergoeding van wettelijke rente.
De Raad overweegt als volgt.
De hoogte van het dagloon
Naar aanleiding van het verzoek van betrokkene van 18 januari 2002 is het Uwv teruggekomen van het besluit van 17 februari 1987.
Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 14 juli 2005 (LJN: AU0008) is het terugkomen van besluiten die in rechte onaantastbaar zijn geworden een bevoegdheid en kan de wijze waarop van die bevoegdheid gebruik wordt gemaakt door de rechter slechts terughoudend worden beoordeeld. Een toetsing ten volle zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. Daarnaast brengt het feit dat wordt verzocht terug te komen van een in rechte onaantastbaar geworden besluit met zich dat het aan betrokkene is aan te geven waarom de eerdere besluiten niet juist zouden zijn en van zijn stellingen -uiterlijk in de bezwaarfase -het nodige bewijs te leveren. Op na het besluit op bezwaar aangevoerde nieuwe stellingen kan geen acht worden geslagen, hiermee heeft het Uwv bij het nemen van het nemen van het besluit op bezwaar immers geen rekening kunnen houden.
Betrokkene heeft bij het verzoek van 18 januari 2002 een salarisspecificatie van periode
12 van 1986 overgelegd, waarin staat vermeld dat in die periode een CAO-toeslag van
f 357,-- is betaald. Dit is echter niet in de referteperiode. Andere stukken waaruit blijkt dat betrokkene in de referteperiode wel een dergelijke toeslag ontving, zijn niet overgelegd.
Ten aanzien van de tintoeslag overweegt de Raad dat het Uwv deze onder de noemer van vuilwerktoeslag heeft meegenomen in het dagloon en dat betrokkene, gelet op de op hem rustende bewijslast, onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het Uwv van een onjuist bedrag is uitgegaan.
Het hoger beroep van betrokkene slaagt dan ook niet.
De wettelijke rente
Zoals blijkt uit de uitspraak van de Raad van 15 december 2005 (LJN: AU8835) onderschrijft de Raad het standpunt van het Uwv. Uit de uitspraak van de Raad van
14 juli 2005 (LJN AU0008) volgt dat het beroep van betrokkene op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt.
Dat betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd en het beroep ongegrond moet worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voorzover door het Uwv aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 21 mei 2003 ook voor het overige ongegrond;
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voorzover door betrokkene aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C.M.T. Kruls als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2006.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) C.M.T. Kruls.
BKH 250806