ECLI:NL:CRVB:2006:AY8710

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-1562 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wettelijke rente en rente over rente in het kader van de Werkloosheidswet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant) tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht van 28 januari 2005. De zaak betreft de toekenning van een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) aan betrokkene, die met ingang van 1 februari 1994 een uitkering ontving. Appellant heeft op verzoek van betrokkene het WW-dagloon met terugwerkende kracht verhoogd, maar heeft in een later besluit een bedrag aan wettelijke rente toegekend dat volgens de rechtbank te laag was. Appellant erkent dat het toekenningsbesluit onrechtmatig was, maar stelt dat de gevolgen hiervan voor risico van betrokkene moeten komen, aangezien deze geen rechtsmiddel heeft aangewend tegen de dagloonvaststelling en pas na lange tijd om herziening heeft verzocht.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 31 augustus 2006 geoordeeld dat appellant weliswaar niet de wettelijke beslistermijn heeft overschreden, maar dat hij wel wettelijke rente verschuldigd is, omdat de nabetaling pas op 3 augustus 2003 heeft plaatsgevonden. De Raad heeft het standpunt van appellant onderschreven, maar ook vastgesteld dat appellant verzuimd heeft rente over rente toe te kennen. De rechtbank heeft het bestreden besluit terecht vernietigd, zij het op onjuiste gronden. Het hoger beroep van appellant slaagt niet, en de Raad bevestigt de aangevallen uitspraak, met de verplichting voor appellant om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van betrokkene. Tevens is appellant veroordeeld in de proceskosten van betrokkene, tot een bedrag van € 644,--, te betalen aan de griffier van de Raad.

Uitspraak

05/1562 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 28 januari 2005, 04/1155 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
[betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
en
appellant
Datum uitspraak: 31 augustus 2006.
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat te Heerlen, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juli 2006. Namens appellant is verschenen F.P.L. Smeets, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, en namens betrokkene is verschenen mr. Brauer, voornoemd.
II. OVERWEGINGEN
Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende.
Appellant heeft aan betrokkene met ingang van 1 februari 1994 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van betrokkene van 29 juli 2002 heeft appellant bij besluit van 15 augustus 2002 het WW-dagloon met volledig terugwerkende kracht verhoogd.
Bij besluit van 13 augustus 2003 heeft appellant een bedrag ad € 70,93 aan wettelijke rente toegekend over de op 3 augustus 2003 betaalbaar gestelde nabetaling, bij bestreden besluit op bezwaar van 27 juli 2004 is het bezwaar tegen het besluit van 13 augustus 2003 ongegrond verklaard.
Volgens de rechtbank heeft appellant naar een te laag bedrag wettelijke rente vergoed.
Appellant erkent dat het toekenningsbesluit onrechtmatig was, maar vindt dat de gevolgen van de onrechtmatigheid van dat besluit veeleer voor risico van betrokkene dienen te komen. Het dagloon is destijds vastgesteld op basis van de gegevens die door betrokkene en zijn werkgever zijn verstrekt. Betrokkene heeft geen rechtsmiddel aangewend tegen de dagloonvaststelling en heeft eerst na verloop van lange tijd verzocht om herziening van het dagloon.
De Raad overweegt als volgt.
Zoals blijkt uit de uitspraak van de Raad van 15 december 2005 (LJN: AU8835) onderschrijft de Raad het standpunt van appellant.
Zoals uit die uitspraak ook blijkt, had appellant wel binnen de wettelijke beslistermijn op het op 30 juli 2002 ontvangen verzoek van betrokkene van 29 juli 2002 moeten beslissen. Appellant heeft de beslistermijn weliswaar niet overschreden, maar door eerst op 3 augustus 2003 de nabetaling te doen plaatsvinden, is appellant wel wettelijke rente verschuldigd. Terecht heeft appellant dan ook daartoe besloten.
Het voorgaande betekent echter niet dat het bestreden besluit in rechte kan standhouden. Ter zitting is gebleken dat appellant heeft verzuimd rente over rente toe te kennen.
De rechtbank heeft dan ook het bestreden besluit terecht vernietigd, zij het op onjuiste gronden. Het hoger beroep slaagt dan ook niet.
De Raad ziet in één en ander aanleiding appellant te veroordelen tot betaling van de kosten die betrokkene in verband met het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, met dien verstande dat appellant met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit dient te nemen op het bezwaar van betrokkene;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene, tot een bedrag van € 644,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C.M.T. Kruls als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2006.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) C.M.T. Kruls.
BKH 250806