ECLI:NL:CRVB:2006:AY8710
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Wettelijke rente en rente over rente in het kader van de Werkloosheidswet
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant) tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht van 28 januari 2005. De zaak betreft de toekenning van een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) aan betrokkene, die met ingang van 1 februari 1994 een uitkering ontving. Appellant heeft op verzoek van betrokkene het WW-dagloon met terugwerkende kracht verhoogd, maar heeft in een later besluit een bedrag aan wettelijke rente toegekend dat volgens de rechtbank te laag was. Appellant erkent dat het toekenningsbesluit onrechtmatig was, maar stelt dat de gevolgen hiervan voor risico van betrokkene moeten komen, aangezien deze geen rechtsmiddel heeft aangewend tegen de dagloonvaststelling en pas na lange tijd om herziening heeft verzocht.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 31 augustus 2006 geoordeeld dat appellant weliswaar niet de wettelijke beslistermijn heeft overschreden, maar dat hij wel wettelijke rente verschuldigd is, omdat de nabetaling pas op 3 augustus 2003 heeft plaatsgevonden. De Raad heeft het standpunt van appellant onderschreven, maar ook vastgesteld dat appellant verzuimd heeft rente over rente toe te kennen. De rechtbank heeft het bestreden besluit terecht vernietigd, zij het op onjuiste gronden. Het hoger beroep van appellant slaagt niet, en de Raad bevestigt de aangevallen uitspraak, met de verplichting voor appellant om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van betrokkene. Tevens is appellant veroordeeld in de proceskosten van betrokkene, tot een bedrag van € 644,--, te betalen aan de griffier van de Raad.