ECLI:NL:CRVB:2006:AY8707
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het dagloon en vakantiebonnen in het kader van de Werkloosheidswet
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond heeft verklaard. Het Uwv had aan appellant, die als timmerman werkzaam was, een uitkering krachtens de Werkloosheidswet (WW) toegekend, waarbij het dagloon inclusief vakantiegeld was vastgesteld op € 117,20. Appellant was van mening dat bij de vaststelling van het dagloon rekening gehouden moest worden met de vakantiebonnen die hij van zijn werkgever ontving.
De Centrale Raad van Beroep heeft het geschil beoordeeld aan de hand van de relevante bepalingen van de WW en het Bijzonder Dagloonbesluit IWS Bouwnijverheid. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht geen rekening heeft gehouden met de vakantiebonnen bij de vaststelling van het dagloon. De Raad stelt vast dat het Bijzonder Dagloonbesluit IWS Bouwnijverheid een uitzondering maakt op de Algemene Dagloonregels, maar dat deze uitzondering niet van toepassing is op de situatie van appellant. De Raad concludeert dat het beroep van appellant op het gelijkheidsbeginsel faalt, omdat de gevallen waarop hij zich beroept niet vergelijkbaar zijn met zijn eigen situatie.
Uiteindelijk bevestigt de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellant ongegrond. De uitspraak is gedaan door G. van der Wiel, in tegenwoordigheid van C.M.T. Kruls als griffier, op 14 september 2006.