ECLI:NL:CRVB:2006:AY8707

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-5184 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het dagloon en vakantiebonnen in het kader van de Werkloosheidswet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond heeft verklaard. Het Uwv had aan appellant, die als timmerman werkzaam was, een uitkering krachtens de Werkloosheidswet (WW) toegekend, waarbij het dagloon inclusief vakantiegeld was vastgesteld op € 117,20. Appellant was van mening dat bij de vaststelling van het dagloon rekening gehouden moest worden met de vakantiebonnen die hij van zijn werkgever ontving.

De Centrale Raad van Beroep heeft het geschil beoordeeld aan de hand van de relevante bepalingen van de WW en het Bijzonder Dagloonbesluit IWS Bouwnijverheid. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht geen rekening heeft gehouden met de vakantiebonnen bij de vaststelling van het dagloon. De Raad stelt vast dat het Bijzonder Dagloonbesluit IWS Bouwnijverheid een uitzondering maakt op de Algemene Dagloonregels, maar dat deze uitzondering niet van toepassing is op de situatie van appellant. De Raad concludeert dat het beroep van appellant op het gelijkheidsbeginsel faalt, omdat de gevallen waarop hij zich beroept niet vergelijkbaar zijn met zijn eigen situatie.

Uiteindelijk bevestigt de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellant ongegrond. De uitspraak is gedaan door G. van der Wiel, in tegenwoordigheid van C.M.T. Kruls als griffier, op 14 september 2006.

Uitspraak

05/5184 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 12 juli 2005, 05/489 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 14 september 2006.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.T.J. Poell, werkzaam bij FNV Bouw, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd heeft het Uwv de Raad doen toekomen het Bijzonder Dagloonbesluit IWS Bouwnijverheid.
Bij brief van 13 juli 2006 (met bijlagen) heeft mr. H. Koelewijn, advocaat te Woerden, namens appellant de gronden van het hoger beroep nader aangevuld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 augustus 2006. Zoals aangekondigd, is appellant niet verschenen. Voor het Uwv is verschenen G.A.G.T. Heijmans, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop rustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
Het Uwv heeft bij besluit van 5 december 2003 aan appellant ingaande 27 oktober 2003 een uitkering krachtens de WW toegekend. Daarbij is het dagloon waarnaar deze uitkering wordt berekend, inclusief vakantiegeld vastgesteld op € 117,20. Voorafgaande aan zijn arbeidsurenverlies was appellant werkzaam als timmerman. Van zijn werkgever ontving hij vakantiebonnen. Bij de vaststelling van het dagloon is hiermede geen rekening gehouden.
Bij besluit van 17 maart 2004 heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen het besluit van 5 december 2003 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen laatstvermeld besluit ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak, waarin appellant is aangeduid als eiser en het Uwv als verweerder, heeft zij het volgende overwogen:
“Ingevolge artikel 7 van het Bijzonder Dagloonbesluit van de BV Bouw wordt, in afwijking van de Algemene Dagloonregels, de vakantiewaarde (vakantiebon) geacht tot het loon te behoren. Het Bijzonder Dagloonbesluit van de NAB bevat een dergelijke uitzondering niet.
De rechtbank stelt vast dat eisers werkgever GMT Bouw BV op grond van de door deze werkgever ingevulde verklaring (gedingstuk B 10.8) door verweerder is ingedeeld in de sector uitzendbedrijven. Een aansluiting van een werkgever als uitzendwerkgever bij verweerder komt overeen met een aansluiting bij de voormalige Nieuwe Algemene Bedrijfsvereniging (NAB). Het vorenstaande betekent dat verweerder zich bij de vaststelling van eisers dagloon dient te baseren op het Bijzonder Dagloonbesluit van de NAB (door verweerder overgenomen als UWV-beleid) en niet op het Bijzonder Dagloonbesluit van de BV Bouw. Aangezien ingevolge het Bijzonder Dagloonbesluit van de NAB (zoals dat luidt na het wijzigingsbesluit van 19 december 1996) vakantiebonnen niet bij de berekening van het dagloon kunnen worden meegenomen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij de dagloonvaststelling van eiser terecht geen rekening heeft gehouden met zijn vakantiebonnen.”.
De Raad sluit zich hierbij aan. Anders dan van de kant van appellant is betoogd, is niet beslissend of de CAO voor het Bouwbedrijf van toepassing was of had moeten zijn op de dienstbetrekking die appellant had voor zijn arbeidsurenverlies. Het Bijzonder Dagloonbesluit IWS voor de Bouwnijverheid maakt een uitzondering op artikel 1, derde lid, aanhef en onder a, van de Dagloonregels Invoeringswet stelselherziening sociale zekerheid, waarin is bepaald dat niet geacht worden tot het loon te behoren aanspraken uit een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering. Dit besluit was van toepassing op die verzekerden die in dienstbetrekking stonden tot bij de Bedrijfsvereniging voor de Bouwnijverheid aangesloten werkgevers en is thans van toepassing op die verzekerden die in dienstbetrekking stonden tot een door het Uwv bij de sector Bouw ingedeelde werkgever. Dat mogelijk appellants voormalige werkgever onjuist was ingedeeld, maakt dit niet anders.
Met betrekking tot het beroep van appellant op het gelijkheidsbeginsel overweegt de Raad dat dit beroep faalt, omdat in het geval waarop hij heeft gewezen, het verdisconteren van vakantiebonnen in het dagloon voortvloeide uit de toepassing van de in artikel 17 van de Dagloonregels Invoeringswet stelselherziening sociale zekerheid vervatte garantieregeling. Van gelijke gevallen is dan ook geen sprake.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en deswege aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
Voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C.M.T. Kruls als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 september 2006.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) C.M.T. Kruls.
EK1209