ECLI:NL:CRVB:2006:AY8690
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen inzake wettelijke rente over WAO-uitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant) tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht van 6 januari 2005. De zaak betreft de toekenning van wettelijke rente over een nabetaling van een WAO-uitkering aan betrokkene, die zijn uitkering sinds 1989 ontving. Appellant had eerder een verzoek van betrokkene om verhoging van het WAO-dagloon ingewilligd, maar weigerde wettelijke rente toe te kennen over de nabetaling. De rechtbank oordeelde dat appellant vanaf 14 dagen na 5 juli 2002 wettelijke rente diende te vergoeden. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat de gevolgen van een onrechtmatig besluit uit 1989 voor risico van betrokkene moesten komen.
Tijdens de zitting op 27 juli 2006 werd de zaak behandeld, waarbij mr. P.H.A. Brauer namens betrokkene optrad. De Centrale Raad van Beroep overwoog dat het standpunt van appellant werd onderschreven, en dat het beroep van betrokkene op het gelijkheidsbeginsel niet slaagde. De Raad oordeelde dat appellant verzuimd had rente over rente toe te kennen en een verkeerd rekenprogramma had gebruikt bij de berekening van de wettelijke rente. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, met de opdracht aan appellant om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van betrokkene. Tevens werd appellant veroordeeld in de proceskosten van betrokkene, tot een bedrag van € 644,--.