ECLI:NL:CRVB:2006:AY8685
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 december 2005, waarin het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard omdat het verschuldigde griffierecht niet tijdig was betaald. Appellant, vertegenwoordigd door mr. E.P.A. Balesar, had het griffierecht van € 37,-- niet binnen de gestelde termijn voldaan. De rechtbank had appellant eerder op 9 augustus 2005 en opnieuw op 13 september 2005 gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht. Ondanks deze waarschuwingen heeft appellant geen actie ondernomen om het griffierecht te voldoen, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van zijn beroep.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de handelswijze van de rechtbank in overeenstemming is met artikel 8:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit artikel stelt dat indien het verschuldigde griffierecht niet binnen vier weken na de mededeling van de griffier is voldaan, het beroep niet-ontvankelijk verklaard kan worden. De Raad concludeert dat er geen feiten of omstandigheden zijn die erop wijzen dat appellant redelijkerwijs niet in verzuim kan zijn geweest.
De Raad wijst erop dat de gemachtigde van appellant niet adequaat heeft gereageerd op de uitnodigingen tot betaling en dat hij niet tijdig maatregelen heeft getroffen om de fout te corrigeren nadat het griffierecht was teruggeboekt. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep is openbaar uitgesproken op 14 september 2006, waarbij de griffier C.M.T. Kruls aanwezig was. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, wat betekent dat er geen proceskosten worden toegewezen aan de appellant.