ECLI:NL:CRVB:2006:AY8247

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-602 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhoging WW-dagloon met volledig terugwerkende kracht en weigering wettelijke rente over nabetaling

In deze zaak, die voor de Centrale Raad van Beroep diende, ging het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant) tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht. De zaak betreft de verhoging van het WW-dagloon van betrokkene met terugwerkende kracht en de weigering van appellant om wettelijke rente te vergoeden over de nabetaling. De uitspraak van de rechtbank, gedateerd op 19 december 2003, had appellant veroordeeld tot het vergoeden van wettelijke rente over de nabetaling, wat appellant in zijn hoger beroep betwistte.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, maar met de nuance dat appellant een nieuw besluit moest nemen op het bezwaar van betrokkene. De Raad oordeelde dat appellant de wettelijke beslistermijn had overschreden door pas op 18 december 2002 te beslissen op het verzoek van betrokkene, dat op 2 mei 2002 was ingediend. Hierdoor was appellant verplicht om vanaf 1 juli 2002 wettelijke rente over de nabetaling te vergoeden.

De Raad oordeelde verder dat het bestreden besluit van appellant niet in stand kon blijven, omdat appellant verzuimd had rente over rente toe te kennen. De Raad veroordeelde appellant tot betaling van de proceskosten van betrokkene, die op € 644,-- werden vastgesteld. De uitspraak werd gedaan door G. van der Wiel, met C.M.T. Kruls als griffier, op 31 augustus 2006.

Uitspraak

04/602 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 19 december 2003, 03/955 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
[betrokkene] (hierna: betrokkene)
en
appellant
Datum uitspraak: 31 augustus 2006.
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. J.L. Crutzen, advocaat te Heerlen, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juli 2006. Namens appellant is verschenen mr. R.G. Willems-Cremers, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, en namens betrokkene is verschenen mr. P.H.A. Brauer, kantoorgenoot van mr. Crutzen, voornoemd.
II. OVERWEGINGEN
Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende.
Bij besluit van 30 maart 1994 heeft appellant aan betrokkene met ingang van 1 februari 1994 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van betrokkene van 1 mei 2002 heeft appellant bij besluit van 18 december 2002 het WW-dagloon met volledig terugwerkende kracht verhoogd.
Bij besluit van 21 maart 2003 heeft appellant geweigerd wettelijke rente te vergoeden over de nabetaling, bij bestreden besluit op bezwaar van 30 juni 2003 heeft appellant het bezwaar tegen het besluit van 21 maart 2003 gegrond verklaard en aan betrokkene over de periode 1 juli 2002 tot 25 februari 2003, zijnde de datum van de nabetaling, wettelijke rente toegekend.
Volgens de rechtbank is appellant ingaande 1 maart 1994 wettelijke rente verschuldigd.
Appellant erkent dat het besluit van 30 maart 1994 onrechtmatig was, maar vindt dat de gevolgen van de onrechtmatigheid van dat besluit veeleer voor risico van betrokkene dienen te komen. Het dagloon is destijds vastgesteld op basis van de gegevens die door betrokkene en zijn werkgever zijn verstrekt. Betrokkene heeft geen rechtsmiddel aangewend tegen de dagloonvaststelling en heeft eerst na verloop van lange tijd verzocht om herziening van het dagloon.
De Raad overweegt als volgt.
Zoals blijkt uit de uitspraak van de Raad van 15 december 2005 (LJN: AU8835) onderschrijft de Raad het standpunt van appellant.
Zoals uit die uitspraak ook blijkt, had appellant wel binnen de wettelijke beslistermijn op het op 2 mei 2002 ontvangen verzoek van betrokkene van 1 mei 2002 moeten beslissen. Door dit eerst op 18 december 2002 te doen is die termijn overschreden. Terecht heeft appellant in verband daarmee besloten ingaande 1 juli 2002 wettelijke rente over de nabetaling te vergoeden.
Het voorgaande betekent echter niet dat het bestreden besluit in rechte kan standhouden. Ter zitting is gebleken dat appellant heeft verzuimd rente over rente toe te kennen. De rechtbank heeft dan ook het bestreden besluit terecht vernietigd, zij het op onjuiste gronden. Het hoger beroep slaagt dan ook niet.
De Raad ziet in één en ander aanleiding appellant te veroordelen tot betaling van de kosten die betrokkene in verband met het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, met dien verstande dat appellant met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit dient te nemen op het bezwaar van betrokkene;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene, tot een bedrag van € 644,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C.M.T. Kruls als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2006.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) C.M.T. Kruls.
EK2406