ECLI:NL:CRVB:2006:AY8246

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-595 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhoging WW-dagloon met volledig terugwerkende kracht en weigering wettelijke rente over nabetaling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant) tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht van 5 januari 2004. De zaak betreft de verhoging van het WW-dagloon van betrokkene met terugwerkende kracht en de weigering van appellant om wettelijke rente te vergoeden over de nabetaling. Appellant had op 26 januari 1994 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) aan betrokkene toegekend, maar na een verzoek van betrokkene op 8 juni 2002 werd het WW-dagloon met terugwerkende kracht verhoogd. Appellant weigerde echter om wettelijke rente te vergoeden over de nabetaling, wat leidde tot de rechtszaak.

De rechtbank oordeelde dat appellant vanaf 1 februari 1994 wettelijke rente verschuldigd was, maar appellant betwistte dit en stelde dat de gevolgen van de onrechtmatigheid van het besluit van 26 januari 1994 voor risico van betrokkene moesten komen. De Raad overweegt dat appellant weliswaar de wettelijke beslistermijn heeft overschreden, maar dat dit niet betekent dat het bestreden besluit in stand kan blijven. Ter zitting bleek dat appellant verzuimd had rente over rente toe te kennen, wat de rechtbank terecht heeft vastgesteld. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, maar met de aantekening dat appellant een nieuw besluit moet nemen op het bezwaar van betrokkene.

De uitspraak is gedaan door G. van der Wiel, in tegenwoordigheid van C.M.T. Kruls als griffier, en is openbaar uitgesproken op 31 augustus 2006. De Raad heeft geen proceskosten voor vergoeding vastgesteld.

Uitspraak

04/595 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 5 januari 2004, 03/907 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
[betrokkene] (hierna: betrokkene)
en
appellant
Datum uitspraak: 31 augustus 2006.
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juli 2006. Namens appellant is verschenen mr. R.G. Willems-Cremers, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, en betrokkene is niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende.
Bij besluit van 26 januari 1994 heeft appellant aan betrokkene met ingang van 3 januari 1994 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van betrokkene van 8 juni 2002 heeft appellant bij besluit van 18 december 2002 het WW-dagloon met volledig terugwerkende kracht verhoogd.
Bij besluit van 21 maart 2003 heeft appellant geweigerd wettelijke rente te vergoeden over de nabetaling, bij bestreden besluit op bezwaar van 13 juni 2003 heeft appellant het bezwaar tegen het besluit van 21 maart 2003 gegrond verklaard en aan betrokkene over de periode 1 september 2002 tot 26 februari 2003, zijnde de datum van de nabetaling, wettelijke rente toegekend.
Volgens de rechtbank is appellant ingaande 1 februari 1994 wettelijke rente verschuldigd.
Appellant erkent dat het besluit van 26 januari 1994 onrechtmatig was, maar vindt dat de gevolgen van de onrechtmatigheid van dat besluit veeleer voor risico van betrokkene dienen te komen. Het dagloon is destijds vastgesteld op basis van de gegevens die door betrokkene en zijn werkgever zijn verstrekt. Betrokkene heeft geen rechtsmiddel aangewend tegen de dagloonvaststelling en heeft eerst na verloop van lange tijd verzocht om herziening van het dagloon.
De Raad overweegt als volgt.
Zoals blijkt uit de uitspraak van de Raad van 15 december 2005 (LJN AU8835) onderschrijft de Raad het standpunt van appellant.
Zoals uit die uitspraak ook blijkt, had appellant wel binnen de wettelijke beslistermijn op het op 11 juni 2002 ontvangen verzoek van betrokkene van 8 juni 2002 moeten beslissen. Door dit eerst op 18 december 2002 te doen is die termijn overschreden. Terecht heeft appellant in verband daarmee besloten ingaande 1 september 2002 wettelijke rente over de nabetaling te vergoeden.
Het voorgaande betekent echter niet dat het bestreden besluit in rechte kan standhouden. Ter zitting is gebleken dat appellant heeft verzuimd rente over rente toe te kennen. De rechtbank heeft dan ook het bestreden besluit terecht vernietigd, zij het op onjuiste gronden. Het hoger beroep slaagt dan ook niet.
Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de Raad niet gebleken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, met dien verstande dat appellant met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit dient te nemen op het bezwaar van betrokkene.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C.M.T. Kruls als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2006.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) C.M.T. Kruls.
EK2406