ECLI:NL:CRVB:2006:AY8246
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verhoging WW-dagloon met volledig terugwerkende kracht en weigering wettelijke rente over nabetaling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant) tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht van 5 januari 2004. De zaak betreft de verhoging van het WW-dagloon van betrokkene met terugwerkende kracht en de weigering van appellant om wettelijke rente te vergoeden over de nabetaling. Appellant had op 26 januari 1994 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) aan betrokkene toegekend, maar na een verzoek van betrokkene op 8 juni 2002 werd het WW-dagloon met terugwerkende kracht verhoogd. Appellant weigerde echter om wettelijke rente te vergoeden over de nabetaling, wat leidde tot de rechtszaak.
De rechtbank oordeelde dat appellant vanaf 1 februari 1994 wettelijke rente verschuldigd was, maar appellant betwistte dit en stelde dat de gevolgen van de onrechtmatigheid van het besluit van 26 januari 1994 voor risico van betrokkene moesten komen. De Raad overweegt dat appellant weliswaar de wettelijke beslistermijn heeft overschreden, maar dat dit niet betekent dat het bestreden besluit in stand kan blijven. Ter zitting bleek dat appellant verzuimd had rente over rente toe te kennen, wat de rechtbank terecht heeft vastgesteld. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, maar met de aantekening dat appellant een nieuw besluit moet nemen op het bezwaar van betrokkene.
De uitspraak is gedaan door G. van der Wiel, in tegenwoordigheid van C.M.T. Kruls als griffier, en is openbaar uitgesproken op 31 augustus 2006. De Raad heeft geen proceskosten voor vergoeding vastgesteld.