ECLI:NL:CRVB:2006:AY8245
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verhoging van het WW-dagloon en weigering van wettelijke rente over nabetaling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant) tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht van 19 december 2003. De rechtbank had geoordeeld dat appellant ten onrechte had geweigerd om wettelijke rente te vergoeden over een nabetaling van het WW-dagloon aan betrokkene. Appellant had op 27 januari 1994 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) aan betrokkene toegekend, maar had bij besluit van 23 mei 2003 geweigerd om wettelijke rente te vergoeden over de nabetaling die volgde op een verhoging van het WW-dagloon met terugwerkende kracht. De rechtbank oordeelde dat het besluit van 27 januari 1994 onrechtmatig was en dat appellant vanaf 1 februari 1994 wettelijke rente verschuldigd was.
Appellant erkende de onrechtmatigheid van het besluit, maar stelde dat de gevolgen daarvan voor risico van betrokkene moesten komen, aangezien betrokkene geen rechtsmiddel had aangewend tegen de oorspronkelijke dagloonvaststelling en pas na lange tijd om herziening had verzocht. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 31 augustus 2006 behandeld. Tijdens de zitting op 27 juli 2006 waren zowel de vertegenwoordiger van appellant als de advocaat van betrokkene aanwezig. De Raad heeft overwogen dat er geen termen aanwezig zijn voor een proceskostenveroordeling.
Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan door G. van der Wiel, in tegenwoordigheid van C.M.T. Kruls als griffier. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 31 augustus 2006.