ECLI:NL:CRVB:2006:AY8239
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verhoging WW-dagloon met terugwerkende kracht en weigering wettelijke rente
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant) tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 19 december 2003. De rechtbank had geoordeeld dat appellant ten onrechte de wettelijke rente over een nabetaling had geweigerd. Appellant had op 20 januari 1994 aan betrokkene een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend, maar weigerde bij besluit van 21 maart 2003 om wettelijke rente te vergoeden over de nabetaling. De rechtbank oordeelde dat appellant vanaf 1 februari 1994 wettelijke rente verschuldigd was, omdat het besluit van 20 januari 1994 als onrechtmatig werd aangemerkt.
Appellant erkende de onrechtmatigheid, maar stelde dat de gevolgen voor risico van betrokkene moesten komen, aangezien deze pas na acht jaar om herziening van het dagloon had verzocht. De Centrale Raad van Beroep overwoog dat appellant weliswaar de wettelijke beslistermijn had overschreden, maar dat dit niet betekende dat het bestreden besluit in stand kon blijven. Appellant had verzuimd rente over rente toe te kennen, wat de rechtbank terecht had vastgesteld, zij het op onjuiste gronden.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, met de aantekening dat appellant een nieuw besluit moest nemen op het bezwaar van betrokkene. Tevens werd appellant veroordeeld tot betaling van de proceskosten van betrokkene, die zijn begroot op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd gedaan door G. van der Wiel, in tegenwoordigheid van C.M.T. Kruls als griffier, op 31 augustus 2006.