ECLI:NL:CRVB:2006:AY8230
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verhoging van WW- en WAO-dagloon met terugwerkende kracht en weigering wettelijke rente
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen uitspraken van de rechtbank Maastricht. De appellant erkent dat eerdere besluiten van 26 april 1993 en 31 januari 1994 onrechtmatig waren, maar stelt dat de gevolgen van deze onrechtmatigheid voor risico van de betrokkene dienen te komen. De daglonen waren vastgesteld op basis van gegevens van de betrokkene en zijn werkgever, en de betrokkene heeft pas na vele jaren om herziening van het dagloon verzocht.
De appellant erkent dat de wettelijke beslistermijn op het verzoek van de betrokkene van 21 november 2000 is overschreden, maar meent dat hij vanaf 1 maart 2001 gehouden is tot vergoeding van wettelijke rente met betrekking tot het WAO-dagloon. De rechtbank heeft het bestreden besluit van 21 augustus 2001 terecht vernietigd, maar op onjuiste gronden. Het hoger beroep slaagt niet, maar het bestreden besluit van 9 december 2003 is door de rechtbank ten onrechte vernietigd. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak van 26 mei 2003, met de voorwaarde dat de appellant een nieuw besluit moet nemen op het bezwaar van de betrokkene.
De Raad oordeelt dat de appellant moet worden veroordeeld in de proceskosten van de betrokkene, tot een bedrag van € 644,--, te betalen aan de griffier van de Raad. De uitspraak is gedaan door G. van der Wiel en is openbaar uitgesproken op 31 augustus 2006.